Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“1. Deze overeenkomst kan tussentijds met goedvinden van beide partijen worden gewijzigd en/of aangevuld.”
“Totaal verplichte kosten MOH 3 € 55,00”en
“Excursie/gastlessen € 15,00”.In de overeenkomst wordt verwezen naar de toelichtingen en het kostenoverzicht op de achterzijde van het formulier. Het onderdeel betreffende de totaal verplichte kosten is reeds met “ja” aangekruist. Onderin wordt vermeld:
“met het ondertekenen van deze overeenkomst verplicht u zich tot het betalen van de met “ja” aangegeven onderdelen. Deze worden aan u gefactureerd. (…) Mochten wij onverhoopt de overeenkomst niet of niet tijdig retour ontvangen, gaan wij ervan uit dat u met de gehele vrijwillige bijdrage akkoord bent.”.
3.De vordering
€ 687,06, bestaande uit € 550,00 aan hoofdsom, € 99,83 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 37,23 aan wettelijke rente, een en ander vermeerderd met verdere rente en kosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
In onderhavig geval is echter wél een getekende overeenkomst ontvangen en naar aanleiding daarvan zijn slechts de verplichte kosten bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] betwist deze nadere stellingen en voert aan dat zij de aanvullende overeenkomst nimmer heeft ontvangen, laat staan daarmee heeft ingestemd. In de door haar en haar moeder ondertekende onderwijsovereenkomst staat niets over de verschuldigdheid van (bijkomende) kosten. Zij is er altijd vanuit gegaan dat de thans gevorderde kosten werden gefinancierd door de school dan wel de overheid.
art. 6:96 lid 6 BW opgenomen vereiste dat de schuldenaar-consument vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. In deze brief is immers vermeld
‘Betaling dient uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze aanmaning te zijn ontvangen’.Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, NJ 2013/391 volgt dat de 14-dagentermijn voor de kosteloze betaling door de schuldenaar-consument ingaat op het moment dat de schuldenaar de incassobrief heeft ontvangen. In de voorliggende zaak is echter een betalingstermijn gegeven van 14 dagen na dagtekening van de incassobrief en niet 14 dagen na ontvangst door [gedaagde] van die incassobrief. Gelet op deze onjuiste - te korte – termijn, kan deze brief dan ook niet dienen als basis voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten.