ECLI:NL:RBNHO:2017:3737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
5527358\CV EXPL 16-10622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderwijsovereenkomst en betalingsverplichtingen bij vrijwillige deelname aan een reis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en een gedaagde over de betaling van kosten voortvloeiend uit een onderwijsovereenkomst. De eiseres, een stichting, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die een opleiding volgde. De gedaagde had deelgenomen aan een wijnreis, waarvoor kosten in rekening waren gebracht, maar betwistte de verplichting tot betaling. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet gehouden kon worden tot betaling van de kosten van de wijnreis, omdat er geen aanvullende overeenkomst was die deze kosten dekte. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde weliswaar de verplichte kosten had ontvangen en de opleiding had afgerond, maar dat de vrijwillige bijdrage voor de wijnreis niet was overeengekomen. De vordering tot betaling van de wijnreis werd afgewezen, terwijl de gedaagde wel werd veroordeeld tot betaling van de verplichte kosten van € 55,00, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5527358 \ CV EXPL 16-10622
Uitspraakdatum: 3 mei 2017
Vonnis in de zaak van:
de stichting [stichting]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: G.Th. van der Velde
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R. van Viersen

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 14 november 2016 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 6 april 2004 is er tussen [eiseres] en [gedaagde] een onderwijsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de opleiding Ondernemer horeca/bakkerij, leerweg BOL, kwalificatieniveau 4. De overeenkomst is door zowel [gedaagde] als haar moeder ondertekend.
2.2.
Artikel 6 lid 1 van de overeenkomst luidt:
“1. Deze overeenkomst kan tussentijds met goedvinden van beide partijen worden gewijzigd en/of aangevuld.”
2.3.
In een zogeheten “Overeenkomst verplichte en vrijwillige opleidingsspecifieke bijdrage” staat:
“Totaal verplichte kosten MOH 3 € 55,00”en
“Excursie/gastlessen € 15,00”.In de overeenkomst wordt verwezen naar de toelichtingen en het kostenoverzicht op de achterzijde van het formulier. Het onderdeel betreffende de totaal verplichte kosten is reeds met “ja” aangekruist. Onderin wordt vermeld:
“met het ondertekenen van deze overeenkomst verplicht u zich tot het betalen van de met “ja” aangegeven onderdelen. Deze worden aan u gefactureerd. (…) Mochten wij onverhoopt de overeenkomst niet of niet tijdig retour ontvangen, gaan wij ervan uit dat u met de gehele vrijwillige bijdrage akkoord bent.”.
2.4.
In het kostenoverzicht 2013-2014 staan de gespecificeerde verplichte kosten van € 40,00 aan Readers/werkboeken en € 15,00 voor een Verklaring Sociale Hygiëne alsmede een specificatie van de vrijwillige bijdrage, bestaande uit € 15,00 aan excursies/ gastlezingen/workshops en € 495,00 voor een in september en/of oktober 2013 geplande wijnreis.
2.5.
Begin schooljaar 2013-2014 heeft een werkbespreking plaatsgehad waarbij iedere leerling verplicht aanwezig moest zijn en waarbij ook de roosters werden uitgereikt en informatie werd gegeven over de wijnreis.
2.6.
Op 20 november 2013 heeft [eiseres] de verplichte kosten van € 55,00 bij [gedaagde] in rekening gebracht. De factuur voor de wijnreis van € 495,00 is op 3 december 2013 aan [gedaagde] verzonden.
2.7.
[gedaagde] heeft de readers/syllabi en de Verklaring Sociale Hygiëne ontvangen en zij heeft deelgenomen aan de wijnreis. De daartoe strekkende facturen heeft zij onbetaald gelaten.
2.8.
[gedaagde] heeft de opleiding gevolgd en afgerond.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 687,06, bestaande uit € 550,00 aan hoofdsom, € 99,83 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 37,23 aan wettelijke rente, een en ander vermeerderd met verdere rente en kosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zich niet houdt aan haar betalingsverplichting voortvloeiende uit de onderwijsovereenkomst en de aanvullende overeenkomst, die tussen partijen is gesloten op grond van artikel 6 lid 1 van de onderwijsovereenkomst.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij ten tijde van het sluiten van de onderwijsovereenkomst minderjarig was. Zowel zij als haar moeder hebben de overeenkomst destijds ongelezen getekend. Zij heeft nooit geweten dat en hoeveel zij voor de opleiding moest betalen en dat zij voorts zelf gehouden was om enig bedrag te betalen. [gedaagde] heeft nooit ingestemd met de verplichte kosten of die van de wijnreis.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] kan worden gehouden tot betaling van de verplichte- en vrijwillige kosten. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] de verplichte readers/syllabi en de Verklaring Sociale Hygiëne heeft ontvangen en dat zij heeft deelgenomen aan de wijnreis.
5.2.
In haar nadere reactie heeft [eiseres] een voorbeeld van de aanvullende overeenkomst met bijbehorende kostenoverzicht en toelichting overgelegd, zoals die aan alle leerlingen aan het einde van schooljaar 2012-2013 is uitgereikt. [gedaagde] heeft deze overeenkomst ondertekend en teruggestuurd. Indien, zo stelt [eiseres] , door haar geen ondertekende aanvullende overeenkomst zou zijn ontvangen, was [eiseres] ervan uitgegaan dat [gedaagde] met de gehele vrijwillige bijdrage akkoord ging, zoals onderaan de aanvullende overeenkomst is vermeld.
In onderhavig geval is echter wél een getekende overeenkomst ontvangen en naar aanleiding daarvan zijn slechts de verplichte kosten bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] betwist deze nadere stellingen en voert aan dat zij de aanvullende overeenkomst nimmer heeft ontvangen, laat staan daarmee heeft ingestemd. In de door haar en haar moeder ondertekende onderwijsovereenkomst staat niets over de verschuldigdheid van (bijkomende) kosten. Zij is er altijd vanuit gegaan dat de thans gevorderde kosten werden gefinancierd door de school dan wel de overheid.
5.3.
[eiseres] kan de door [gedaagde] betwiste aanvullende overeenkomst niet in het geding brengen, omdat deze tijdens een verhuizing in het ongerede is geraakt. De kantonrechter acht het aannemelijk dat [eiseres] van [gedaagde] een getekend exemplaar retour heeft ontvangen. Vaststaat immers dat [eiseres] slechts de verplichte kosten in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] en niet de vrijwillige bijdrage. Dan kan het niet anders, dan dat zij een getekende overeenkomst van [gedaagde] heeft ontvangen, waarbij zij slechts akkoord is gegaan met de verschuldigdheid van de verplichte kosten van € 55,00. De vordering ter zake dient daarom te worden toegewezen.
5.4.
Nu vaststaat dat [gedaagde] met de vrijwillige bijdrage niet akkoord is gegaan en op het voorblad van de aanvullende overeenkomst ook geen kosten voor de vrijwillige wijnreis zijn opgevoerd, kan zij niet op grond van deze overeenkomst worden gehouden tot betaling van de wijnreis van € 495,00. Gelet op de relatief hoge kosten van de wijnreis had het op de weg van [eiseres] gelegen om hiervan een aparte aanvullende overeenkomst op te stellen en in alle gevallen ondertekend te laten retourneren.
5.5.
Nu een dergelijke overeenkomst ontbreekt en gesteld noch gebleken is dat bij de verplichte werkbespreking aan het begin van schooljaar 2013-2014 de verschuldigdheid van de kosten van de wijnreis besproken is, dient dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
5.6.
De vordering van de buitengerechtelijke kosten die door [gedaagde] worden betwist, is niet toewijsbaar, omdat de overgelegde brief van 24 maart 2014 niet voldoet aan het in
art. 6:96 lid 6 BW opgenomen vereiste dat de schuldenaar-consument vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. In deze brief is immers vermeld
‘Betaling dient uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze aanmaning te zijn ontvangen’.Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, NJ 2013/391 volgt dat de 14-dagentermijn voor de kosteloze betaling door de schuldenaar-consument ingaat op het moment dat de schuldenaar de incassobrief heeft ontvangen. In de voorliggende zaak is echter een betalingstermijn gegeven van 14 dagen na dagtekening van de incassobrief en niet 14 dagen na ontvangst door [gedaagde] van die incassobrief. Gelet op deze onjuiste - te korte – termijn, kan deze brief dan ook niet dienen als basis voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
5.7.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente merkt de kantonrechter op dat in de herinneringsbrief van 3 februari 2014 een vervaldatum staat van 11 december 2013, terwijl in de oorspronkelijke factuur tot betaling van € 55,00 aan [gedaagde] tot 20 december 2013 de gelegenheid is gegeven om te betalen. Daarom zal de wettelijke rente over dat bedrag worden toegewezen vanaf die datum.
5.8.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 55,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2013 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter