ECLI:NL:RBNHO:2017:3639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5550
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en verzwijgen van vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.L. Sarin, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Dijk. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van eiseres, die per 11 april 2007 is ingetrokken. De gemeente heeft vastgesteld dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-echtgenoot, [naam 1], en dat zij vermogen boven de geldende vermogensgrens heeft verzwegen. Eiseres ontving bijstand op grond van de Participatiewet en heeft deze uitkering ontvangen van 29 april 1987 tot en met 16 mei 2004 en opnieuw vanaf 11 april 2007.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Dit blijkt uit een frauderapport waarin is vastgesteld dat eiseres in haar woning 164 Swarovski kristallen beeldjes had, waarvan de waarde de vermogensgrens overschreed. Eiseres heeft betwist dat de waarde van de beeldjes boven de grens uitkwam en heeft aangevoerd dat de gemeente niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij over meer vermogen beschikte dan toegestaan. De rechtbank oordeelt echter dat de gemeente op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres geen recht had op bijstand en dat de intrekking en terugvordering van de bijstand terecht zijn.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5550

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2016 heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres ingetrokken per 11 april 2007.
Bij besluiten van 11 mei 2016, 23 juni 2016 en 10 augustus 2016 heeft verweerder de over de periode van 11 april 2007 tot en met 31 januari 2016 ten onrechte ontvangen uitkering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder verbetering en aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met het beroep van [naam 1] (16/5551), plaatsgevonden op 21 maart 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.E. Groenenberg.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] , sociaal rechercheur.

Overwegingen

1. Eiseres en [naam 1] zijn gehuwd geweest en hebben samen drie kinderen. Het huwelijk is op 31 augustus 1987 ontbonden. Eiseres heeft vanaf 29 april 1987 tot en met 16 mei 2004 en vanaf 11 april 2007 een bijstandsuitkering ontvangen, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een fraudemelding is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In het kader van het onderzoek is eiseres gehoord en heeft een doorzoeking van haar woning plaatsgevonden, waarbij onder meer 164 Swarovski kristallen beeldjes in beslag zijn genomen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het op 28 juli 2016 opgemaakte frauderapport. In de onderzoeksresultaten heeft verweerder aanleiding gezien om de bijstand van eiseres te beëindigen vanaf 1 februari 2016, in te trekken per 11 april 2007 en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 11 april 2007 tot en met 31 januari 2016 tot een bedrag van € 124.540,06, later gewijzigd naar € 119.050,35, van eiseres terug te vorderen. Aan de besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf 11 april 2007, doch in ieder geval vanaf 1 januari 2015 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met haar ex-echtgenoot [naam 1] en het hoofdverblijf van haar ex-echtgenoot in haar woning heeft verzwegen voor verweerder. Daarnaast heeft verweerder uit het onderzoek geconcludeerd dat eiseres vanaf 11 april 2007 bij voortduring heeft verzwegen dat zij kon beschikken over een vermogen boven de geldende vermogensgrens, in de vorm van Swarovski kristal en dat zij naast de bijstandsuitkering over meer en andere inkomsten heeft moeten kunnen beschikken, gezien de in haar woning aangetroffen bonnen en facturen betreffende de aanschaf van (duurzame) gebruiksgoederen en Swarovski kristal.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode 11 april 2007 tot 1 februari 2016 gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiseres ten onrechte bijstand is verleend vanaf 1 januari 2015 tot 1 februari 2016 vanwege het voeren van een gezamenlijke huishouding met haar ex-echtgenoot en verzwijgen daarvan. Verweerder volgt daarbij het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften dat de bevindingen van de sociale recherche geen toereikende grondslag bieden om aan te nemen dat [naam 1] al vóór 1 januari 2015 zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres. Verweerder houdt voorts vast aan het standpunt dat eiseres vanaf 11 april 2007, zonder daarvan melding te hebben gemaakt, bij voortduring de beschikking heeft gehad over kristallen Swarovski beeldjes met een zodanige waarde dat haar vermogen de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens overschreed. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op onder meer de verklaringen van eiseres.
3.1
Eiseres heeft in beroep betwist dat de waarde van de Swarovski kristallen beeldjes boven de grens van het vrij te laten vermogen uitkwam. Zij stelt dat niet alle kristallen beeldjes onbeschadigd zijn en dat zij niets heeft aangeschaft tegen nieuwwaarde; zij kocht de stukken via internet. Zij heeft de aangetroffen collectie niet vanaf het moment van de aanvraag in haar bezit gehad, maar in de loop der jaren opgebouwd. Eiseres stelt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij over meer vermogen beschikt dan toegestaan en dat zij over de gehele periode niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Volgens eiseres kan de dagwaarde in ieder geval niet de grondslag vormen voor het vaststellen van de omvang van het vermogen.
3.2
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat, mocht het bestreden besluit in stand blijven, de dagwaarde die verweerder heeft gebaseerd op een bij Swarovski opgevraagde lijst in mindering dient te worden gebracht op het terug te vorderen bedrag. Verweerder had immers al beslag gelegd en beschikte daarmee over die vermogensbestanddelen.
4. De rechtbank komt wat betreft deze beroepsgronden tot de volgende beoordeling.
4.1
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende beredeneerd en aannemelijk gemaakt dat de omvang van het vermogen in de vorm van de aangetroffen kristallen Swarovski beeldjes de grens van het vrij te laten vermogen overschreed gedurende de periode van bijstandsverlening. Eiseres heeft blijkens het proces-verbaal van verhoor onder meer verklaard dat de aangetroffen beeldjes van haar zijn en dat zij de meeste beeldjes heeft gekocht in de periode dat zij bij haar zoon in [plaats] woonde. Dat was voordat zij weer bijstand is gaan ontvangen. Verder heeft zij verklaard dat zij ongeveer € 60,- á € 70,- per beeldje betaalde en heeft zij bevestigd dat zij die 164 beeldjes voor circa € 10.000,- heeft aangeschaft. Eiseres heeft deze verklaringen afgelegd tijdens een verhoor ten overstaan van de sociale recherche. Naar vaste rechtspraak komt in beginsel een groot gewicht toe aan de processen-verbaal met bevindingen van opsporingsambtenaren en verklaringen van betrokkenen die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd en ondertekend. Die verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank een voldoende grondslag voor de door verweerder getrokken conclusie.
4.3
Bij de toekenning van de bijstand aan eiseres per 11 april 2007 (toekenningsbesluit van 12 juni 2007) is vastgesteld dat het vermogen van eiseres niet boven de grens van het vrij te laten vermogen uitkwam en dat de vermogensgrens € 5.245,- bedroeg (zijnde het voor de toepassing van de bijstand vrij te laten vermogen voor een alleenstaande op het moment van de aanvang van de bijstand). Ook wanneer niet wordt uitgegaan van de advies verkoopprijzen van het kristal, maar van de eigen verklaringen van eiseres leert een eenvoudige rekensom dat eiseres al vanaf de aanvang van de bijstand en gedurende de periode van bijstandsverlening moet hebben beschikt over een voor de toepassing van de Pw meer dan bescheiden vermogen. Eiseres heeft het bezit van de verzameling kristallen beeldjes verzwegen voor verweerder. Eiseres betwist weliswaar in beroep de vaststelling van de omvang van haar vermogen door verweerder, maar zij heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd die reden geven voor twijfel aan de door verweerder getrokken conclusies.
4.4
Nu eiseres gesteld noch aannemelijk gemaakt heeft dat zij ondanks haar vermogen in aanmerking kwam voor bijstand, heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat eiseres vanaf 11 april 2007 geen recht had op bijstand. Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw, herziet dan wel trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Nu eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen, was verweerder dan ook verplicht tot intrekking van het recht op bijstand per 11 april 2007 en die intrekking strekt zich uit over de gehele periode van 11 april 2007 tot en met 31 januari 2016, omdat de overschrijding van de vermogensgrens zich steeds is blijven voordoen.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 58 van de Pw verplicht is over te gaan tot terugvordering van de te veel betaalde bijstand over de periode van 11 april 2007 tot en met 31 januari 2016.
4.6
De beroepsgrond dat de dagwaarde van het in beslag genomen kristal in mindering moet worden gebracht op het terug te vorderen bedrag slaagt niet. De dagwaarde of opbrengst van de verkoop van het kristal heeft geen invloed op de vaststelling van het terug te vorderen bedrag. Het gaat dan om de wijze van invordering. Bij de invordering zal verweerder rekening moeten houden met de actuele stand van zaken en de opbrengst van de in beslag genomen kristallen in mindering dienen te brengen op het in te vorderen bedrag. De onderhavige besluitvorming gaat hier echter niet over.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. S.M. Auwerda en mr. A.T.B. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.