ECLI:NL:RBNHO:2017:3408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
15/800214-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote door verwurging heeft gedood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 mei 2016 in Hoorn opzettelijk zijn echtgenote van het leven heeft beroofd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van doodslag gebaseerd op de verklaringen van getuigen en forensisch onderzoek. De deskundigen hebben geen gedifferentieerd advies kunnen geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid, maar de rechtbank concludeert dat de verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel behandeling voor de psychotische stoornis wenselijk is, er onvoldoende redenen zijn om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de nabestaande toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.386,97 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800214-16 (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2017 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2016 te Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval na een daartoe van te voren genomen wilsbesluit,
de keel/hals van die [slachtoffer] met zijn hand(en) en/of met een voorwerp dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , dan wel op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. De officier van justitie heeft in haar requisitoir verwezen naar het forensisch onderzoek, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] over de telefoongesprekken die zij in de nacht van 24 op 25 mei 2016 met verdachte hebben gevoerd en de 112-melding van verdachte bij het Operationeel Centrum. Op grond daarvan is de officier van justitie van mening dat vastgesteld kan worden dat verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door samendrukkend en/of omsnoerend geweld toe te passen op de nek van het slachtoffer. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op de aard en het aanhoudend karakter van het door hem toegepaste geweld, vol opzet had op de dood van het slachtoffer.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Ook staat de bij verdachte vastgestelde pathologie een bewezenverklaring van kalm beraad en rustig overleg in de weg.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier, de verklaringen van verdachte en de over de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in staat was om zijn wil te bepalen. De deskundigen komen in het Pro Justitia rapport van 5 januari 2017 tot het oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch was. Bij gebreke van een duidelijk delictscenario hebben de deskundigen geen ondubbelzinnige uitspraak kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet daarop kan er evenmin een eensluidende uitspraak worden gedaan over het al dan niet geheel ontbreken van het ten laste gelegde opzet. Omdat niet valt uit te sluiten dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet in staat was om zijn wil te bepalen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van zijn echtgenote.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 25 mei 2016 omstreeks 04.09 uur wordt er een melding gedaan bij de Centrale Meldkamer van de politie Eenheid Noord-Holland. De melding houdt het volgende in:
Melder: “Hallo, I am at WSV Hoorn at planton E, boot Happy Six.”
Centralist: “Wat is het probleem?”
Melder: “My wife don’t breathe.”
Centralist: “Bent u bij uw vrouw?”
Melder: “Ja, ik ben op de boot.”
Centralist: “Is uw vrouw wakker? Can you talk to your wife?”
Melder: “No, no answer. I try to get her breathing. She don’t want to wake up.”
Centralist: “It’s very important to know what is going on with your wife.”
Melder: “She has been strangled.” [2]
Verbalisant [verbalisant] is om 04.21 uur ter plaatse. Uit de kajuit van de zeilboot komt verdachte geklommen, die later de melder blijkt te zijn. Achter deze man ziet de verbalisant het levenloze lichaam van een vrouw liggen. Verbalisant hoort de man direct zeggen: ‘Put me in handcuffs’. [3] De schouwarts stelt vast dat de dood tussen 23.10 uur en 04.40 uur is ingetreden, met een gemiddeld tijdstip van overlijden van 01.55 uur. [4]
Tegenover de Happy Six, aan dezelfde steiger, ligt de zeilboot ‘ [naam] ’. De bewoonster van deze boot, [getuige 1] , zag op 24 mei 2016 omstreeks 23.00 uur dat het slachtoffer aan boord van de Happy Six ging. Op 25 mei 2016 omstreeks 00.15 uur hoorde zij geschreeuw van een mannen- en een vrouwenstem, die zij herkende als de stemmen van de bewoners van de Happy Six. Rond 04.30 uur hoorde [getuige 1] verdachte zeggen: “Somebody strangled my wife!”. [5]
In de kajuit van de Happy Six is een telefoon aangetroffen. Uit analyse van de telefoongegevens blijkt dat er met deze telefoon op 25 mei 2016 om 02.18 uur naar [getuige 3] is gebeld. [6] [getuige 3] is een vriend van verdachte. De bewuste nacht tussen twee en half drie werd hij door verdachte gebeld. Verdachte vertelde dat zij ruzie hadden gehad en dat [slachtoffer] op de grond lag. Verdachte zei dat hij bang was dat hij iets geks/slechts had gedaan. Volgens [getuige 3] was het eerste wat verdachte tegen hem zei dat hij haar had gewurgd. [getuige 3] heeft geen andere mensen op de achtergrond gehoord. Verdachte heeft tegen hem ook niets gezegd over andere mensen. [7]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft nader onderzoek verricht naar de doodsoorzaak van het slachtoffer. Op het lichaam worden als gevolg van herhaaldelijk bij leven opgelopen uitwendig inwerkend stomp botsend geweld vele bloeduitstortingen en huidletsels waargenomen, die gezien de lokalisaties aan vrijwel het gehele lichaam passen bij herhaaldelijk slaan/stompen/stoten en stevig vastpakken door derden. Een deel van de letsels aan de armen past bij afweerletsels. Er worden als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals vele bloeduitstortingen waargenomen in de oppervlakkige en diepe halsspieren, in de weke delen van de mondbodem beiderzijds en beiderzijds naast het strottenhoofd. Het rechter bovenste hoorntje van het strottenhoofd is gebroken. De letsels kunnen passen bij manuele verwurging. Het overlijden van het slachtoffer wordt door een verstikking door het als gevolg van het geweld op de hals ontstane zuurstofgebrek zonder meer verklaard. Het NFI-rapport houdt als conclusie in dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. [8]
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden vaststaat dat verdachte vol opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van het slachtoffer toe te passen, met een dusdanige kracht dat het rechter bovenste hoorntje van haar strottenhoofd is gebroken. Dat de deskundigen geen gedifferentieerd advies hebben kunnen geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid, doet daaraan niet af. Zelfs al zou moeten worden geoordeeld dat het rapport van de deskundigen de mogelijkheid open laat dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde, dan staat dit aan een bewezenverklaring van opzet niet in de weg. Een psychische stoornis staat immers slechts dan aan een bewezenverklaring in de weg, indien de verdachte ten tijde van zijn handelen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De in deze zaak opgemaakte Pro Justitia rapportage en de inhoud van het strafdossier wijzen er geenszins op dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier heeft voorgedaan, zodat het verweer van de raadsvrouw dat opzet niet bewezen kan worden, moet worden verworpen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 mei 2016 te Hoorn opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet samendrukkend en/of omsnoerend geweld uitgeoefend op de hals van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is in het kader van onderzoek naar zijn persoon enige tijd ter observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een Pro Justitia rapport van 5 januari 2017, opgemaakt door P.E. Geurkink, psycholoog, en Th. Rinne, psychiater.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Vanwege het ontbreken van een delictscenario kunnen de deskundigen echter niet tot een gedifferentieerd advies over de mate van toerekenbaarheid komen.
Ofschoon de deskundigen ter terechtzitting desgevraagd hebben verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte als volledig
ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, biedt de inhoud van het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor deze vaststelling. De mate van doorwerking van verdachtes pathologie alsmede de conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan, zullen hierna in de rubriek ‘motivering van de sanctie’ worden besproken.
De rechtbank stelt vast dat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de bepaling van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheid dat het delict heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer, op een plek waar het slachtoffer zich veilig mocht voelen, en de persoon van verdachte. Dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en niet recentelijk voor geweldsdelicten is veroordeeld, weegt de officier van justitie in strafverminderende zin mee.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft wat betreft de strafmaat gewezen op de omstandigheid dat verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het delict door de bij hem geconstateerde ziekelijke stoornis zijn beïnvloed. Als gevolg daarvan moet verdachte in ieder geval als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte lijdt aan een chronische vorm van haarcelkanker en dat detentie hem zwaar valt, mede als gevolg van het feit dat hij in detentie geen gebruik kan maken van zelfmedicatie. De raadsvrouw heeft de rechtbank gelet op die omstandigheden verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van beperkte duur.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn echtgenote door verwurging gedood. Dit heeft plaatsgevonden in de zeilboot waarop zij beiden woonden. Verdachte heeft niet verteld wat hem tot zijn daad heeft gebracht. Uit verklaringen van getuigen komt naar voren dat verdachte en zijn echtgenote die nacht ruzie hebben gehad. In de kajuit van de zeilboot zijn ook handgeschreven briefjes van het slachtoffer aangetroffen, die wijzen op relatieproblemen. Uit een briefje dat in de prullenbak is gevonden, kan worden afgeleid dat het slachtoffer de relatie met verdachte wilde beëindigen. Mede gelet op wat verdachte zei toen de politie bij de boot arriveerde (te weten: “Look at this what my wife wrote, look at what my wife wrote”), gaat de rechtbank ervan uit dat de ruzie, de briefjes en de achterliggende relatieproblematiek een belangrijke rol hebben gespeeld in de aanloop naar het delict.
Met zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan degenen die het slachtoffer dierbaar waren. Zijn daad heeft een onomkeerbaar verlies teweeggebracht. Dat verlies is verwoord in de verklaring die de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgedragen. Door geen openheid van zaken te geven over het motief en de precieze toedracht van zijn daad, bemoeilijkt verdachte het verwerkingsproces van de nabestaanden, die met onbeantwoorde vragen achterblijven.
Een ander opzettelijk van het leven beroven, behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dergelijke feiten schokken de rechtsorde en leiden tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2016, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld;
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Europese Documentatie, gedateerd 25 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- het Pro Justitia rapport opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 5 januari 2017 en ondertekend door P.E. Geurkink, psycholoog, en Th. Rinne, psychiater.
Toerekeningsvatbaarheid
Het Pro Justitia rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als conclusie van voormelde deskundigen dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld met vooral (complot)wanen en formele denkstoornissen. De psychose waaraan verdachte lijdt, heeft een chronisch karakter passend bij een paranoïde schizofrene stoornis. Ook ten tijde van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum is verdachte floride psychotisch en er kan van worden uitgegaan dat verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch was. Naast de schizofrenie is sprake van middelenmisbruik of zelfs verslavingsproblematiek. Gelet op de ernst van verdachtes pathologie en het effect daarvan op zijn functioneren, lijkt er zeker sprake van doorwerking van de geconstateerde pathologie bij verdachte tijdens het tenlastegelegde. Het is onwaarschijnlijk dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De mate van doorwerking van de pathologie ten tijde van het tenlastegelegde is echter moeilijk vast te stellen en te onderbouwen vanwege een ontbrekend delictscenario, aldus de deskundigen.
Hoewel de psycholoog en de psychiater geen gedifferentieerd advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid hebben kunnen formuleren, gaat de rechtbank er, gezien de ernst van de bij verdachte geconstateerde pathologie en het chronisch karakter daarvan, van uit dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar was.
De strafoplegging
De deskundigen hebben gerapporteerd dat, vanwege het ontbreken van een helder delictscenario, een precieze bepaling van de voor het delict relevante factoren en daarmee een onderbouwing van het recidiverisico niet goed mogelijk is. In algemene zin stellen zij dat een onbehandelde paranoïde psychose op termijn als een risicofactor voor toekomstig gewelddadig gedrag bij escalerende conflicten gezien moet worden, maar daar zijn bij verdachte, los van de relatie met zijn vrouw, geen grote aanwijzingen voor. Doordat er geen goed zicht is ontstaan op het delictscenario en daarmee de kans op recidive, onthouden de deskundigen zich verder van een behandeladvies in een juridisch kader.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen dit standpunt toegelicht en herhaald.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het wenselijk is dat betrokkene wordt behandeld voor zijn psychotische stoornis. In het dossier, en in het bijzonder gelet op voornoemde bevindingen van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico, ziet de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Nu niet wordt voldaan aan één van de formele voorwaarden voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, kan de rechtbank deze maatregel niet aan verdachte opleggen.
Naar het oordeel van de rechtbank past bij de ernst van het feit geen andere sanctie dan een langdurige vrijheidsbenemende straf. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij en nabestaande [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 36.904,08 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten.
De kosten van lijkbezorging, daaronder begrepen de reiskosten in het kader van de lijkbezorging, alsmede kosten gemaakt ten behoeve van juridisch advies in Zweden (€ 281,-) en de reis- en verblijfskosten gemaakt in mei 2016 ten behoeve van de identificatie van het slachtoffer. De gevorderde kosten van lijkbezorging bedragen in totaal € 9.667,97.
Reiskosten à € 705,41 (augustus en november 2016, januari en april 2017).
Verblijfskosten à € 1.030,70 (augustus en november 2016, januari 2017).
Reis- en verblijfskosten ten behoeve van een eventueel hoger beroep à € 500,-.
De gevorderde immateriële schadevergoeding bestaat uit shockschade als gevolg van de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf tijdens de identificatie van het slachtoffer. Dit betreft een bedrag van € 5.000,-. Voorts wordt een bedrag à € 20.000,- aan affectieschade gevorderd.
Oordeel rechtbank
Schade
De gevorderde vergoeding ter zake van de kosten van lijkbezorging ziet op geleden
schade. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten tot een bedrag van
€ 9.386,97rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. De kosten zijn goed onderbouwd en redelijk en zullen, nu deze niet zijn betwist, worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten ten behoeve van juridisch advies in Zweden niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat er geen rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde en de geleden schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Ook de reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van de zittingen van deze strafzaak waarop de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk aan de orde is geweest, 17 januari en 13 april 2017, alsmede de reiskosten ten behoeve van het gesprek met de officier van justitie, zijn goed onderbouwd en redelijk. Deze kosten, bestaande uit reis- en verblijfskosten van in totaal
€ 556,88, zijn niet weersproken. Aangezien deze kosten deel uitmaken van de
proceskostenzullen zijn ook als zodanig worden toegewezen.
De reis- en verblijfskosten die de nabestaande in november 2016 heeft gemaakt ten behoeve van het overleg met haar in Nederland gevestigde advocaat, inhoudende een bespreking van het dossier en welke onderdelen daarvan vertaling behoefden, beschouwt de rechtbank eveneens als
proceskosten. Deze grondslag van de vordering is door de verdediging niet betwist. Deze kosten, in totaal een bedrag van
€ 734,49, zullen dan ook worden toegewezen.
De reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van de pro forma zitting in augustus 2016 komen naar het oordeel van de rechtbank eveneens als
proceskostenvoor vergoeding in aanmerking. Hoewel de vordering van de benadeelde partij bij een pro forma-zitting niet inhoudelijk wordt behandeld en aanwezigheid van de benadeelde partij om die reden niet noodzakelijk is, acht de rechtbank het alleszins redelijk dat de benadeelde partij bij de eerste pro forma-zitting van het onderzoek naar de dood van haar dochter aanwezig heeft willen zijn en zal zij deze kosten à
€ 444,74toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de kosten voor het bijwonen van de zitting van de strafzaak in hoger beroep (€ 500,-) niet-ontvankelijk verklaren, omdat die kosten niet gemaakt zijn.
Shockschade
Gelet op HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Gebleken is dat de benadeelde partij, zijnde de moeder van het slachtoffer, telefonisch van de dood van haar dochter op de hoogte is gesteld en enkele dagen na het bewezen verklaarde feit naar Nederland is gekomen om het stoffelijk overschot van haar dochter te identificeren. Blijkens de toelichting op de gevorderde immateriële schade en de bijgevoegde stukken heeft deze confrontatie geleid tot ernstige psychische gevolgen bij de benadeelde partij, in de vorm van een medisch vastgesteld psychiatrisch ziektebeeld te weten een posttraumatische stressstoornis. Voorts blijkt daaruit dat de benadeelde partij hiervoor al geruime tijd in behandeling is, welke behandeling naar verwachting niet binnen afzienbare tijd zal zijn afgerond.
Gelet hierop, en op de omstandigheid dat de verdediging dit deel van de vordering niet heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde shockschade geheel toewijsbaar is.
Affectieschade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het onderdeel van de vordering dat ziet op vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk verklaren, nu affectieschade op grond van de huidige Nederlandse wetgeving niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Totaal
De vordering zal derhalve tot een bedrag van
€ 14.386,97worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op
€ 1.736,11.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de nabestaande naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. Deze schade bedraagt
€ 14.386,97,bestaande uit materiële schade en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 mei 2016.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 14.386,97 (viertienduizend driehonderdzesentachtig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit € 9.386,97 aan materiële en € 5.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 1.736,11 (zeventienhonderdzesendertig euro en elf cent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 14.386,97 (viertienduizend driehonderdzesentachtig euro en zevenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
106 (honderdzes) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. Stalenhoef, voorzitter,
mr. A. Warmerdam en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.M. Piet,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2017.
Mr. Stalenhoef en mr. Warmerdam zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2016, pagina’s 143 tot en met 145 van het einddossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2016, pagina’s 35 en 36 van het einddossier.
4.Schriftelijk bescheid, te weten het schouwverslag d.d. 25 mei 2016, opgemaakt door [forensisch arts] , pagina 93 van het forensisch dossier.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 25 mei 2016, pagina’s 475 en 476 van het einddossier.
6.Proces-verbaal analyse uitlezen telefoons d.d. 3 juni 2016, pagina 95 van het einddossier.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 mei 2016, pagina’s 393 en 394 van het einddossier.
8.Schriftelijk bescheid, te weten het NFI-onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 5 augustus 2016, opgemaakt door [arts en patholoog] , pagina’s 203 en 204 van het forensisch dossier.