Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Leo de Kock & Zonen B.V.,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 37).
Kamerstukken I, 2001-2002, 27 661, nr. 322b, pag. 3). Daarvoor is niet genoeg de enkele omstandigheid dat werkgever en werknemer bij voorbaat overeenkomen dat de werknemer na het verstrijken van een tussenpoos van meer dan drie maanden weer in dienst van de werkgever zal treden (zie: HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2504; NJ 2007/355 (
Greenpeace)). Het kan – bijvoorbeeld – wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat een werkgever zich beroept op artikel 7:668a lid 1 (oud) BW als sprake is van een schijnhandeling (zie: kantonrechter Amsterdam, 11 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6495; JAR 2012/160).
Kücük)). Daarbij moet blijkens die rechtspraak rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder met name met het aantal en de duur van opeenvolgende overeenkomsten die met eenzelfde werknemer zijn gesloten. De kantonrechter ziet echter ook in dit kader geen reden om te oordelen dat sprake is van misbruik, gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen onder punt 5.8 tot 5.10, en gezien de omstandigheid dat zowel in aantal – vijf arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – als in duur – een totale duur van vijf jaar – geen sprake is van een zodanig gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd dat dit in strijd zou komen met clausule 5 van de raamovereenkomst.