ECLI:NL:RBNHO:2017:2431

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3305
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van onroerend goed als voorraad versus bedrijfsmiddel in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de kwalificatie van een pand voor de vennootschapsbelasting. Eiseres, [X] B.V., had een pand gekocht met de intentie om het te renoveren, te splitsen en door te verkopen. De inspecteur had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, waarbij de herinvesteringsreserve (HIR) niet kon worden afgeschreven op de aanschafkosten van het pand, omdat het pand als voorraad werd gekwalificeerd en niet als bedrijfsmiddel. Eiseres stelde dat de correctie van de afboeking van de HIR onterecht was en dat het pand aan de [F] als een bedrijfsmiddel moest worden aangemerkt, omdat er sprake was van een gedeeltelijke herinvestering.

De rechtbank oordeelde dat het pand aan de [F] inderdaad was aangeschaft met de bedoeling om het snel te verkopen, wat impliceert dat het als voorraad moet worden gekwalificeerd. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waarbij werd benadrukt dat bedrijfsmiddelen duurzaam aan de onderneming verbonden moeten zijn. Aangezien het pand was aangeschaft met de overheersende bedoeling om het te verkopen, kwam het niet in aanmerking voor de toepassing van de HIR. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de aanslag vennootschapsbelasting zoals opgelegd door de inspecteur.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de kwalificatie van onroerend goed in de vennootschapsbelasting en de toepassing van de herinvesteringsreserve. De rechtbank benadrukte dat de intentie van de aankoop en de feitelijke situatie bepalend zijn voor de kwalificatie van onroerend goed als voorraad of bedrijfsmiddel.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3305

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 april 2017 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.J. Dresden),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer: [# 1] ) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 402.461 en een belastbaar bedrag van € 216.769.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag Vpb 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 386.961 en een belastbaar bedrag van € 201.269.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingebracht. Deze zijn in kopie aan eiseres verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016 te Haarlem.
Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M. Ramhit en
mr. drs. B.J.E. Lodder.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Een afschrift van deze pleitnota zal met deze uitspraak worden meegezonden naar eiseres.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op [# 2] 1997 opgericht. De heer [A] is enig aandeelhouder van eiseres.
2. De activiteiten van eiseres bestaan uit exploitatie en handel in onroerende zaken en financiële holdings. Verder treedt zij op als beheermaatschappij en houdt zij zich bezig met bemiddeling bij en de (ver)huur en (ver)koop van onroerende zaken en verhuur van overige woonruimte.
3. Op 11 januari 2006 heeft eiseres een pand aan de [B] voor € 2.000.000 verkocht. De levering van het pand heeft in 2007 plaatsgevonden. De boekwaarde van het pand aan de [B] bedroeg € 1.279.527. In 2007 is de met de verkoop behaalde boekwinst van € 720.473 gedoteerd aan de herinvesteringsreserve (hierna: de HIR).
4. Op 24 oktober 2006 heeft eiseres samen met [C] B.V., vertegenwoordigd door de heer [D] , een koopcontract gesloten met de heer
[E] , verkoper, betreffende de aankoop van een pand aan de [F] . In dit koopcontract zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt, het volgende registergoed:
Het voortdurend recht van erfpacht van een perceel grond, eigendom van de gemeente Amsterdam, met de rechten van de erfpachter op de zich daarop bevindende opstal, zijnde een woonhuis bestaande uit een benedenwoning en twee afzonderlijke bovenwoningen, plaatselijk bekend te
[# 3] , [F] ,kadastraal bekend
[# 4] ,groot een are negentwintig centiare; hierna te noemen: “het verkochte”;
De koopprijs bedraagt voor het verkochte: vierhonderdzeventigduizend euro (€ 470.000,00);
(…)

Opgaven door verkoper

Artikel 2
Verkoper garandeert:
(…)
H. Het verkochte en de eventueel meeverkochte roerende zaken zullen bij het ondertekenen van de leveringsakte ongevorderd zijn en niet zonder recht of titel in gebruik bij derden zijn.
1. Het verkochte is heden op aan koper genoegzaam bekende wijze verhuurd. Op de meest
recente vervaldatum werden met betrekking tot het verkochte door de hierna te noemen
huurders en medehuurders in de zin van de artikelen 7:266 en 7:267 van het Burgerlijk
Wetboek, de huren voldaan, als eveneens aan koper genoegzaam bekend. In deze huren zijn
wel begrepen vergoedingen wegens gas, licht, water, e.d. (…)
2. (…) De huurovereenkomsten zijn vastgelegd in onderhandse akten. De onderhandse akten
waarin de huurovereenkomsten zijn neergelegd, bevatten de volledige rechtsverhouding
tussen verhuurder en huurders. (…)
(…)
T. Het verkochte uitsluitend te hebben gebruikt voor beleggingsdoeleinden en deels eigen bewoning. (…)
(…)

Verklaringen van koper

Artikel 6

Koper verklaart:
a. Hij aanvaardt uitdrukkelijk de in dit koopcontract vermelde lasten en beperkingen, alsmede die welke na onderzoek als bedoeld in artikel 3 voor hem uit de feitelijke situatie kenbaar zijn of hadden kunnen zijn.
b. Hij verklaart een kopie te hebben ontvangen van:
- de huurovereenkomsten
- akte van levering.
c. Hij is voornemens het verkochte te gebruiken voor beleggingsdoeleinden. (…)”
5. Op 1 januari 2009 heeft eiseres, als koper, met [C] B.V., als verkoper, een koopovereenkomst gesloten, welke is opgemaakt op briefpapier van eiseres. Volgens de handgeschreven tekst op deze koopovereenkomst is het origineel bij notaris [G] neergelegd. In deze koopovereenkomst zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

“Overwegen dat:

1. [C] B.V. en [X] B.V. op 4 december 2006 het gebouw – [F] samen hebben gekocht [hierna het “Gebouw”]; en
2. Door [C] B.V. is € 184.332,= betaald, en door [X] B.V. werd toen
€ 287.016,= betaald, bij wijze van koopsom.
3. In december 2008 de heer [D] , namens [C] B.V. [hierna “ [C] ”], in een gesprek met de heer [A] , aangegeven dat op grond van:
 De verhuizing van de werkelijke zetel naar Israel,
 Het feit dat [C] niet meer financieel kan bijdragen in de kosten van verbouwing en/of onderhoud van het Gebouw, en
 aangezien [C] BV begrijpt dat een snelle verkoop van het gebouw of een deel daarvan, binnen afzienbare tijd, gezien de economische situatie, onmogelijk blijkt te zijn,
hij zijn deelneming in het gebouw aan [X] BV te wenst verkopen; en
4. [X] BV het bod van [C] BV accepteerde en bereid is die deelneming van [C] BV te kopen;

Zijn partijen als volgt overeengekomen:

Artikel 1. Ingangsdatum
Per 01-01-2009 verkoopt de Verkoper haar deelneming in het Gebouw aan de Koper die het gebouw van de Verkoper koopt.
Artikel 2. : betaling
2.1.
De koopprijs bedraagt € 184.332,= (…)”
6. Op 12 mei 2010 heeft eiseres aan verweerder verzocht om de termijn te verlengen waarbinnen de gevormde HIR moet worden benut.
7. In 2010 heeft eiseres het pand aan de [H] voor
€ 1.668.000 gekocht.
8. Met de akte van levering betreffende het appartementsrecht betreffende [F1] van 8 december 2010, opgemaakt door notaris mr. [G] , wordt uitvoering gegeven aan de door eiseres, samen met [C] BV, gezamenlijk aangeduid als verkoper, en mevrouw [I] , koper, gesloten koopovereenkomst. In de akte van levering zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

KOOP
Verkoper en koper hebben op twintig september tweeduizend tien een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte, die hierna wordt aangeduid met
“het koopcontract”.
LEVERING
Ten uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper bij deze aan koper, die bij deze in eigendom aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
Het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met tuin, gelegen op de begane grond van het gebouw, plaatselijk bekend te
[# 3] , [F1], kadastraal bekend
[# 5], uitmakend het zevenentachtig/tweehonderdvijfenzestigste (87/265ste) onverdeeld aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het voortdurend recht van erfpacht van een perceel grond, eigendom van de gemeente Amsterdam, met de rechten van de erfpachter op de zich daarop bevindende opstallen, zijnde een woonhuis, bestaande uit een benedenwoning en twee afzonderlijke bovenwoningen, plaatselijk bekend te [# 3] , [F] , ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend [# 4] , groot een are negentwintig centiare
hierna ook aangeduid met:
“het verkochte”.
ROERENDE ZAKEN
Voor eventueel meeverkochte roerende zaken is geen koopprijs overeengekomen.
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte bedraagt:
driehonderdduizend euro (
€ 300.000,00).
(…)
APPARTEMENTSRECHT
Ten deze wordt speciaal verwezen naar de bepalingen, opgenomen in de akte van splitsing in appartementsrechten, op veertien oktober tweeduizend tien verleden voor mij, notaris en ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op vijftien oktober tweeduizend tien in register Hypotheken 4, in deel [# 6] , nummer [# 7] en het daarin van toepassing verklaarde reglement, de bepalingen van welk reglement, evenals de verdere inhoud van de akte van splitsing, mede verbindend zijn voor de koper.
Koper wordt van rechtswege lid van de vereniging van eigenaars, genaamd Vereniging van Eigenaars [F] .
Aan het verkochte is niet op de wijze als bedoeld in artikel 5:112 lid 3 Burgerlijk Wetboek mede verbonden het lidmaatschap van een andere vereniging.
De administratie van de vereniging wordt gevoerd door [X] B.V., voornoemd.
De vereniging is ingeschreven in het handelsregister onder dossiernummer [# 8] . (…)”.
9. Op of omstreeks 30 april 2012 heeft eiseres haar aangifte Vpb 2010 ingediend. In de aangifte Vpb 2010 is de gehele HIR ten bedrage van € 720.473 afgeboekt op aanschaffingskosten van de [F] en de [H] . Hierbij is een bedrag van € 388.473 afgeboekt op de aanschaffingskosten van het pand aan de [H] en een bedrag van € 332.000 (€ 720.473 minus € 388.473) op de aanschaffingskosten van het pand aan de [F] . Het bedrag van de afboeking op de aanschaffingskosten van het pand aan de [H] is als volgt berekend:
Aankoopprijs pand € 1.668.000
Boekwaarde verkocht pand
€ 1.279.527
Afboeking HIR € 388.473
10. Met dagtekening 15 november 2014 is de aanslag Vpb 2010 opgelegd naar een belastbare winst van € 402.461. Hierbij is onder meer de afboeking van de HIR ten bedrage van € 332.000 op de aanschaffingskosten van het pand aan de [F] gecorrigeerd. De belastbare winst is als volgt berekend:
Aangegeven belastbare winst € 39.461
Correctie afschrijving goodwill: bij € 31.000
Correctie HIR: bij
€ 332.000
Belastbare winst € 402.461
11. In bezwaar is de correctie afschrijving goodwill verminderd naar € 15.500, zodat alsnog een afschrijving op goodwill ten bedrage van € 15.500 is geaccepteerd.
Geschil
12. In geschil is of de correctie van de afboeking van de HIR ten bedrage van
€ 332.000, met betrekking tot het pand aan de [F] , terecht is.
13. Eiseres stelt dat de correctie niet terecht is en dat een bedrag van de HIR ten bedrage van € 332.000 moet worden afgeboekt van het pand aan de [F] . Eiseres stelt dat sprake is van een gedeeltelijke herinvestering. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
14. Verweerder stelt dat de correctie terecht is. Verweerder stelt primair dat geen sprake is van een gedeeltelijke herinvestering. Verweerder merkt hierbij op dat geen sprake kan zijn van een afboeking van de HIR, aangezien het pand aan de [F] kwalificeert als ‘voorraad’. Verweerder stelt subsidiair dat als er al sprake is van een gedeeltelijke herinvestering, dat deze dan niet kan worden afgeboekt van de HIR in 2010, maar in 2007 had moeten worden afgeboekt, hetgeen niet is gebeurd. Verweerder is van mening dat hierop de foutenleer niet van toepassing is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
16. Op grond van artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dient de winst te worden opgevat en bepaald op de voet van onder meer het bepaalde in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
17. Ingevolge artikel 3.54, tweede lid, van de Wet IB 2001, vindt afboeking van de HIR plaats op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd. Ingevolge artikel 3.54, elfde lid, van de Wet IB 2001, vindt afboeking ook plaats indien aan het voornemen tot herinvestering in een dergelijk bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven.
18. Eiseres stelt dat de aanschaf van het pand aan de [F] moet worden aangemerkt als een gedeeltelijke herinvestering. Hierbij gaat zij ervan uit dat het pand een bedrijfsmiddel vormde in vorenbedoelde zin. Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat het pand aan de [F] in 2006 is gekocht om te renoveren, te splitsen en zo snel mogelijk te verkopen en dat het pand kwalificeert als voorraad. De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt.
19. Bedrijfsmiddelen zijn in het algemeen die tot het bedrijfsvermogen behorende zaken, welke - in tegenstelling tot de zaken die voor de omzet zijn bestemd - behoren tot het vaste kapitaal en bestemd zijn om voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt (vgl. HR 11 maart 1953, nr. 11.214, ECLI:NL:HR:1953:AY3490, BNB 1953/119). De HIR heeft ten doel te bevorderen dat boekwinsten, gemaakt doordat bedrijfsmiddelen uit de onderneming verdwijnen, voor de in het kader van de continuïteit van de onderneming nodige vervanging van die bedrijfsmiddelen beschikbaar blijven. Naar zijn aard kan die reserve slechts toepassing vinden ter zake van onroerende zaken die duurzaam aan de onderneming verbonden waren, en derhalve niet ter zake van onroerende zaken die werden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze per eerstkomende, geschikte gelegenheid weer te verkopen. Zij zijn in zoverre gelijk te stellen aan zaken die voor de omzet zijn bestemd: zij komen niet in aanmerking voor de toepassing van de HIR (vgl. HR 1 april 2005, nr. 38 973, ECLI:NL:HR:2005:AT3022).
20. Het pand aan de [F] is in 2006 gekocht door eiseres en een andere vennootschap, [C] B.V. Uit de koopovereenkomst van 1 januari 2009 blijkt dat [C] B.V. haar aandeel in het pand aan de [F] per 1 januari 2009 heeft overgedragen aan eiseres. Eén van de redenen daarvoor is blijkens de koopovereenkomst dat een snelle verkoop van het pand of een deel daarvan binnen afzienbare tijd, gezien de economische situatie, onmogelijk bleek te zijn. Hieruit leidt de rechtbank af dat zowel eiseres als [C] B.V. de bedoeling had om het pand aan de [F] vrij snel na de aanschaf van dit pand weer te verkopen, maar dat dit nadien gezien de economische situatie onmogelijk bleek. Vervolgens heeft eiseres in 2010 het pand aan de [F] gesplitst in appartementsrechten en het appartementsrecht [F1] verkocht voor € 300.000.
21. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het pand aan de [F] in 2006 is gekocht met de intentie om het te renoveren, te splitsen en zo snel mogelijk door te verkopen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het pand aan de [F] vanaf de datum van aanschaf moet worden gekwalificeerd als voorraad en niet als een bedrijfsmiddel. Het is derhalve niet mogelijk de HIR af te boeken op de aanschafkosten van het pand aan de [F] . Het primaire standpunt van verweerder slaagt dan ook. Het subsidiaire standpunt van verweerder behoeft geen bespreking.
22. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en
mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.