Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 maart 2016;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 15 juni 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2016;
- de akte houdende vermeerdering van eis van Huesmolen I
- de akte van [gedaagde x].
2.De feiten
Tot de schulden en kosten als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden gerekend:
Indien een eigenaar het ingevolge artikel 4 en/of artikel 5 door hem aan de vereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand, nadat het bedrag opeisbaar is geworden, aan de vereniging heeft voldaan, is hij zonder dat enige ingebrekestelling is vereist in verzuim en is hij over dat bedrag, van de datum van opeisbaarheid af, een rente verschuldigd, berekend op basis van de wettelijke rente ten tijde van de dag van opeisbaarheid verhoogd met twee punten. Artikel 28 is niet van toepassing.
3.Het geschil
- i) In de reglementen is geen grond voor het opleggen van een bijdrageplicht;
- ii) Onduidelijk gebleven is op welke wijze de bijdrageplicht voor [gedaagde x] is opgebouwd. Bovendien lijkt geen rekening gehouden te zijn met een extra bijdrage van € 50.000,- die de gemeente voor het project heeft toegezegd;
- iii) Hoewel in artikel 48 van de splitsingsakte staat vermeld dat moet worden gekomen tot een gezamenlijke overkoepelende vereniging van eigenaars voor alle panden in het winkelcentrum, is dat er tot op heden niet van gekomen. Daardoor ligt de juridische eigendom van de winkelroute nog steeds bij de gemeente Hoorn. Bovendien is onduidelijk of de vier VvE’s tot gezamenlijke besluitvoering konden komen. Met name bij Huesmolen III en Vershoorn is twijfel gerezen over het vereiste quorum.
4.De beoordeling
deels, voornamelijk dan wel uitsluitend betrekking hebben op, dienstbaar zijn aan en/of strekken ten behoeve van casu quo ten nutte van privé-gedeelten, behorende tot één of meer appartementsrecht(en)”, de kosten en schulden van het beheer, het onderhoud en de vervanging daarvan naar rato zullen worden gedragen. [gedaagde x] betoogt dat de demping van de gracht louter betekenis heeft voor de winkeliers in het winkelcentrum en, gelet op haar ligging en de aard van de onderneming, niet voor het restaurant. Dat is ook de reden dat [gedaagde x] is vrijgesteld van verenigingsbijdragen ten behoeve van promotie, aldus [gedaagde x]. [gedaagde x] verliest echter uit het oog dat de passage door het winkelcentrum waarlangs de gracht loopt/liep strekt tot nut van alle gebruikers van het winkelcentrum en daarmee dienstbaar is aan alle leden van de vereniging. Het biedt bezoekers van het winkelcentrum, ook de bezoekers van het restaurant, de gelegenheid vanaf het (aan de “voorkant” gelegen) parkeerterrein door het winkelcentrum te lopen en, eventueel, naar de het pand van [gedaagde x] te gaan. Dat er ook vlakbij het pand van [gedaagde x] parkeergelegenheid is of dat bezoekers ook buitenom naar het pand van [gedaagde x] kunnen, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van gemeenschappelijke kosten als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het reglement. Evenmin is gebleken dat het gaat om kosten waarvoor [gedaagde x] uitdrukkelijk is vrijgesteld.
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)