ECLI:NL:RBNHO:2017:1861

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
16/003039
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand ex artikel 591a Sv in het kader van een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure, waarin een verzoeker om vergoeding van kosten van rechtsbijstand heeft verzocht. Het verzoek is ingediend op 20 mei 2016, en betreft een vergoeding van € 877,22 voor gemaakte kosten in verband met een strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewezen verdachte geen kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de werkgever, het bevoegd gezag van de politie, deze kosten heeft gedragen. De rechtbank oordeelt dat er geen gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen, aangezien de kosten niet ten laste van de verzoeker komen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de politie de kosten heeft vergoed, en dat er geen aanleiding is om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verzoeken om vergoeding van kosten van rechtsbijstand moeten worden afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor de verzoekende partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 16/003039
Uitspraakdatum: 6 maart 2017
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 20 mei 2016 is per telefax ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een verzoekschrift, gedagtekend 20 mei 2016, van:
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
domicilie kiezende te (2332 MA) Haarlem, Adriaan Loosjesstraat 33,
ten kantore van mr. K.I. Meijering, advocaat.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 877,22, wegens de met betrekking tot de strafzaak gemaakte kosten van een advocaat, althans zodanige vergoeding als in goede justitie zal worden vermeend te behoren, te vermeerderen met een vergoeding ten behoeve van de advocaat voor de kosten van het onderhavige verzoekschrift.
Op 20 februari 2017 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. N.P. van Dijk, advocaat te Amersfoort.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M. Spruijt.

2.Wettelijk kader

Op de voet van het bepaalde in de artikelen 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te diens laste gekomen kosten van een advocaat, zo daartoe althans – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig zijn.

3.De standpunten

Door de officier van justitie is naar voren gebracht, zakelijk weergegeven, dat:
- verzoeker geen schade heeft geleden, nu de politie de kosten heeft vergoed;
  • met uitzondering voor wat betreft de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift, op die grond reeds niet kan worden toegekomen aan toewijzing van het verzochte;
  • het betoog dat de vergoeding door de politie als werkgever een
  • immers, aangenomen dat artikel 5 lid 3 van de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie (hierna: de Regeling) voor de politiemedewerker een verplichting inroept tot indiening van een verzoekschrift ex artikel 591a Sv (ECLI:NL:GHSHE:2014:4602), dan:
  • ontslaat dit de rechtbank niet van toepassing van het juiste toetsingskader (de billijkheidtoets) en een onafhankelijke beoordeling van het verzoekschrift;
  • is het niet billijk dat de verzochte vergoeding wordt toegekend, omdat:
 verzoeker al een vergoeding van de kosten heeft ontvangen,
 eventuele toewijzing van het verzoek voor verzoeker niet leidt tot een andere financiële uitkomst,
 terwijl aan de met het verzoekschrift beoogde verschuiving van justitiegelden wel een prijskaartje voor de belastingbetaler hangt, te weten de extra kosten die verbonden zijn aan de behandelprocedure én de extra kosten (forfaitaire vergoeding) van de advocaat;
  • het – indien jegens een politieman een verdenking is ontstaan, dat deze (net) over het randje van het strafrechtelijke toelaatbare is gegaan – in beginsel passend is dat de werkgever de door die politieman gemaakte kosten wegens rechtsbijstand vergoedt;
  • begrijpelijk is dat de politie als werkgever daarbij de voorwaarde stelt dat, indien de kosten rechtsbijstand op een ander kunnen worden verhaald, restitutie van de vergoeding plaatsvindt, maar dat de vermoedelijk bij de politie bestaande
  • de rechtbank haar
Namens verzoeker – op de in het verzoekschrift vermelde en in raadkamer geadstrueerde, als hier herhaald en ingelast te beschouwen gronden – gepersisteerd bij het in het verzoekschrift verzochte.

4.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is onherroepelijk geëindigd, doordat de officier van justitie bij brief van 23 februari 2016 aan de chef van de Politie Eenheid Noord-Holland heeft bericht, dat is besloten in deze zaak geen verdere vervolging in te stellen.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot toekenning van een vergoeding in de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv is dat die kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte komen of zijn gekomen.
Op grond van artikel 69a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) is de werkgever van verzoeken gehouden om ‘
indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht’ een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe te kennen,
tenzijdie ambtenaar naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, of grof nalatig is geweest.
Op grond van artikel 69a, vierde lid, BARP kan het bevoegd gezag de tegemoetkoming in de kosten van de rechtskundige hulp slechts terugvorderen, indien de (
naar strafrecht als verdachte aangemerkte) ambtenaar strafrechtelijk wordt veroordeeld.
Vaststaat dat de declaratie van de advocaat van verzoeker door het bevoegd gezag is betaald.
Nu verzoeker niet strafrechtelijk is vervolgd, laat staan veroordeeld, en een uitzondering als bedoeld in artikel 69a, eerste lid, BARP zich naar het oordeel van de rechtbank niet voordoet, staat evenzeer vast dat het bevoegd gezag de gemaakte kosten van rechtsbijstand
nietop de voet van het vierde lid van dat artikel van verzoeker zal kunnen terugvorderen. Dat betekent dat deze kosten niet ten laste van verzoeker zullen komen.
Nu de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van verzoeker komen, heeft hij geen kosten van rechtsbijstand in de zin van artikel 591a Sv gemaakt. De rechtbank ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om aan verzoeker ter zake van de kosten van rechtsbijstand enige vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal evenmin een vergoeding toekennen in de kosten van de indiening en de behandeling van het onderhavige verzoek. Onder “de kosten van een raadsman” waarvoor een vergoeding uit 's Rijks kas kan worden toegekend als bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid van artikel 591a Sv vallen ook de kosten van de raadsman ter zake van advisering, opstelling en behandeling van een verzoekschrift strekkende tot toepassing van artikel 591a Sv. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte doch hangen met die zaak rechtstreeks samen (vgl. HR 20 mei 1986, NJ 1987, 28). De rechtbank komt daarom wat betreft deze kosten tot hetzelfde oordeel als wat betreft de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, namelijk dat de kosten van de indiening en de behandeling van het verzoek op grond van 69a BARP ook door de werkgever (het bevoegd gezag) gedragen dienen te worden. Verzoeker heeft in feite ten behoeve van zijn werkgever het verzoek ingediend (ECLI:NL:GHARN:2011:BU3097).
Op grond van het voorgaande zal met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen worden beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C. Smits, rechter,
in tegenwoordigheid van A.B. van Velzen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.
Informatie bij deze beschikking
Tegen deze uitspraak staat voor de verzoekende partij hoger beroep open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze beschikking.