In deze zaak gaat het om een verzoek tot schadevergoeding van een politieambtenaar, verzoeker, die betrokken was bij een schietincident op 21 februari 2013. Verzoeker, werkzaam bij de politie-eenheid Oost-Brabant, werd na het incident als verdachte aangemerkt, maar er werd geen strafvervolging ingesteld. In het kader van het onderzoek verleende mr. J.F.M. Wasser rechtskundige bijstand aan verzoeker, waarvoor kosten zijn gemaakt die door de werkgever van verzoeker zijn voorgeschoten. Verzoeker verzoekt om vergoeding van deze kosten uit 's Rijks kas, nu de strafzaak is geëindigd zonder straf of maatregel.
De rechtbank Oost-Brabant kende verzoeker een schadevergoeding toe van € 5.599,21, maar de officier van justitie stelde hiertegen hoger beroep in. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch behandelde de zaak op 8 september 2014 en nam kennis van de conclusie van de advocaat-generaal, die tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en afwijzing van het verzoek strekte. Verzoeker pleitte voor bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.
Het hof oordeelde dat verzoeker tijdig had verzocht om schadevergoeding en dat de voorwaarden voor toekenning waren vervuld. Het hof was van mening dat de kosten van rechtsbijstand, hoewel voorgeschoten door de werkgever, voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende verzoeker een totaalbedrag van € 5.609,21 toe, bestaande uit € 5.059,21 voor rechtskundige bijstand en bijkomende kosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 november 2014.