ECLI:NL:RBNHO:2017:1771

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3914
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak hebben eisers, eigenaren en bewoners van een woning in Haarlem, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Haarlem. De burgemeester had hen een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van hun woning voor de duur van zes maanden, omdat er in de woning een hennepknipperij was aangetroffen met 27,2 kilo henneptoppen. Eisers voerden aan dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat de aangetroffen hennep nat was en het gewicht mogelijk onder de 5000 gram zou liggen na droging. De rechtbank oordeelde dat het onderscheid tussen natte en droge hennep niet relevant was, omdat de burgemeester op basis van de beleidsregel bevoegd was om de sluiting op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester zijn bevoegdheid correct had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3914

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. I. Epe),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers in hun hoedanigheid van eigenaren/bewoners een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning aan de [woning] voor de duur van zes maanden.
Eisers hebben hangende de bezwaarprocedure de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 maart 2016 (HAA 16/291) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 22 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 8 september 2016 (HAA 16/3912) heeft de voorzieningenrechter het
verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot uitspraak is gedaan op het beroep van eisers.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.M. van de Kamp, E.S. de Jong en drs. J.A.M. Lubbers, allen werkzaam bij gemeente Haarlem
.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eisers wonen aan de [woning] (hierna: de woning).
Op 3 november 2015 is geconstateerd dat in de woning een hennepknipperij in werking was, waarbij 27,2 kilo aan henneptoppen is aangetroffen. Gelet daarop heeft verweerder bij het primaire besluit, dat verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd, eisers een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden.
2.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
2.2.
Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester de Beleidsregel Handhaving Opiumwet Woningen (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. In de beleidsregel is bepaald dat een woning alleen wordt gesloten in ernstige gevallen en in geval van recidive. Van ernstige gevallen is, voor zover hier relevant, sprake indien in een woning minimaal 5000 gram softdrugs zijn aangetroffen. De burgemeester beveelt de sluiting van een woning voor de duur van zes maanden, indien daar een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Deze sluitingstermijn is van toepassing op ernstige gevallen.
3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om hun woning te sluiten, omdat onzekerheid bestaat over de toepassing van de beleidsregel. Eisers stellen dat de aangetroffen henneptoppen nog nat waren, zodat het niet is uitgesloten dat de aangetroffen hoeveelheid henneptoppen minder dan 5000 gram zou wegen op het moment dat ze volledig zouden zijn gedroogd. Vanwege het feit dat in de beleidsregel geen onderscheid gemaakt wordt tussen natte en droge hennep kan de toepassing hiervan leiden tot willekeur. Als bijvoorbeeld vijf kilo natte hennep wordt aangetroffen heeft verweerder de bevoegdheid om de woning te sluiten voor zes maanden. Als dezelfde natte hennep op een later moment wordt aangetroffen en volledig zou zijn gedroogd waardoor het gewicht is gedaald, wordt volstaan met het geven van een waarschuwing. Van welke bevoegdheid verweerder gebruik maakt is daarom afhankelijk van het moment dat de politie de hennep aantreft. Dit zorgt voor ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Eisers concluderen dat niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat aan het criterium om de woning voor zes maanden te sluiten, namelijk de aanwezigheid van minimaal 5000 gram softdrugs, is voldaan en dat voor verweerder daarom geen bevoegdheid bestond tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn huidige beleidsregel voldoet. Hij stelt dat het gelet op het huidige beleid en op grond van de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet van belang is of de aangetroffen hennep al dan niet is gedroogd. Er hoeft daarom geen onderscheid te worden gemaakt tussen natte en droge hennep. In de Opiumwet wordt een dergelijke scheiding of een dergelijk onderscheid tussen delen die al dan niet consumeerbaar zijn ook niet gemaakt. Verweerder baseert zich op de feitelijke vaststelling van het gewicht van de aangetroffen hoeveelheid. Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat in veel gevallen enkel wordt gesproken over hennep en geen onderscheid wordt gemaakt tussen natte of droge hennep. Als dit onderscheid al wel wordt gemaakt dan is dat geen onderscheid in gewicht. Verweerder wijst erop dat zijn beleidsregel al meer dan eens de toets van de bestuursrechter heeft doorstaan. De rechter mag slechts marginaal toetsen of het beleid niet kennelijk onredelijk is.
4.1.
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2016 heeft verweerder de politie verzocht om een aanvullend proces-verbaal op te maken over de hoeveelheid henneptoppen, die is aangetroffen en wat er is meegewogen. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 10 maart 2016 is vermeld dat de aangetroffen henneptoppen zijn gewogen en dat het totale gewicht hiervan 27,2 kilo bedroeg. De resten en het afval in de vuilniszakken zijn niet meegewogen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2432) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van 10 maart 2016. De enkele en niet onderbouwde stelling van eisers dat het gewicht van 27,2 kilo niet juist is, omdat niet alle planten op het moment van het aantreffen waren geknipt en daardoor hele planten bij het bepalen van het gewicht zijn meegenomen, volgt de rechtbank niet. In het proces-verbaal wordt immers uitsluitend gesproken over henneptoppen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat 27,2 kilo aan natte hennep is aangetroffen.
5. Verweerder heeft aangegeven dat de ervaring leert dat na droging ongeveer 20% van het gewicht van de natte hennep resteert. In dit geval betekent dat ongeveer 5,4 kilo aan droge hennep is aangetroffen. Deze ervaringsregel wordt landelijk gehanteerd bij het zogenoemd omrekenen van het gewicht van natte naar droge hennep. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet van deze ervaringsregel uit te gaan. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat van verweerder niet kan worden verlangd dat alvorens het gewicht te bepalen de in beslag genomen natte henneptoppen worden gedroogd. Uitgaande van 27,2 kilo natte henneptoppen en ervan uitgaande dat hiervan 20% overblijft nadat ze volledig zijn gedroogd, kan in deze zaak een gewicht van 5,4 kilo aan hennep in droge vorm worden aangenomen. Dit betekent dat in ieder geval sprake is van een aangetroffen hoeveelheid hennep van meer dan vijf kilo. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat – gelet op de foto’s – ten tijde van het aantreffen van de hennep het drogingsproces reeds was ingezet. Het gewicht aan droge hennep zou daardoor eerder groter zijn geweest dan 5,4 kilo. Het onderscheid tussen natte en droge hennep is gelet op het voorgaande dan ook in deze zaak niet van belang en de vraag of toepassing van het beleid op dit punt redelijk is laat de rechtbank dan ook in het midden. Verweerder mocht gelet op de beleidsregels gebruik maken van zijn bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
6.1.
Eisers stellen dat de officier van justitie bij het formuleren van de strafeis in de strafzaak is uitgegaan van de richtlijn voor 500 tot 2500 gram softdrugs. Hieruit blijkt volgens eisers dat hij van oordeel is dat er niet meer dan 2500 gram hennep in de woning aanwezig was. De politierechter heeft in het vonnis van 28 januari 2016 bewezen verklaard dat er drie kilo hennep in de woning aanwezig was. Eisers voeren aan dat verweerder dit vonnis bij de beslissing op het bezwaar had moeten betrekken.
6.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG5316) kan, indien een bestuursorgaan vooruitlopend op het oordeel van de strafrechter feiten uit een strafdossier aan een besluit ten grondslag legt, de uitkomst van de strafzaak nader licht werpen op die feiten en derhalve bij de beoordeling van het besluit worden betrokken. Dit betekent echter niet dat verweerder en de bestuursrechter gebonden zijn aan het oordeel van de strafrechter. Uit het vonnis van de politierechter blijkt niet welke feiten en omstandigheden de politierechter in zijn oordeel heeft betrokken. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het vonnis van de strafrechter. Verweerder heeft op basis van de stukken zijn eigen afweging kunnen maken. Daarbij komt dat het aanvullend proces-verbaal van 10 maart 2016 dateert van na het vonnis van de politierechter.
7. Eisers hebben gesteld dat de sluiting van hun woning voor zes maanden ingrijpende gevolgen voor hen heeft. Het is voor hen financieel onmogelijk om naast de huur van hun huidige woning ook nog huur voor een tijdelijke woning te betalen. Verder heeft eiser problemen met zijn gezondheid en hebben eisers een inwonende dochter van vijftien jaar.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Daarbij hebben zij hun stellingen op geen enkele wijze onderbouwd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.drs. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.