1.6.De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij het primaire besluit te nemen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. Eisers voeren aan dat zij de inlichtingenverplichting wel zijn nagekomen en dat het recht op bijstand op grond van de verstrekte informatie kan worden vastgesteld.
3. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eisers over de maand november 2014 hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen omdat het aantal uren dat eiser heeft gewerkt niet is vermeld en niet is opgegeven dat de betalingen via het bedrijf van eisers vriend liepen. Het aantal gewerkte uren heeft verweerder nodig om de inkomsten van eiser te kunnen schatten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het recht op bijstand over de in geding zijnde periode wordt ingetrokken primair omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat geen recht bestaat op bijstand omdat eisers in deze periode € 15.000,- hebben ontvangen. Met de door eiser gemaakte kosten kan geen rekening worden gehouden, omdat dit verwervingskosten zijn.
4. De rechtbank verwerpt het standpunt dat eisers over de maand november 2014 de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eiser heeft betrekkelijk uitgebreid informatie verschaft over zijn werkzaamheden. Hij heeft tevens aangegeven daarover te hebben gesproken met zijn contactambtenaar. Als verweerder behoefte had aan meer informatie over het project van eiser, zoals over de wijze van betaling en het aantal gewerkte uren, had het op zijn weg gelegen eiser daarover te bevragen. Over de maanden december 2014 en februari 2015 is het standpunt van verweerder dat eisers hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen wel juist. Eisers hebben immers aangegeven geen werk of inkomsten te hebben over deze maanden wat niet correct is. De veronderstelling van eisers dat zij alleen wijzigingen in de werkzaamheden of inkomsten dienden te vermelden, is onjuist. Deze lezing van de inkomstenverklaring dient voor hun rekening te blijven. De op de inkomstenverklaring hierover gestelde vragen zijn duidelijk en bieden voor de uitleg van eisers geen aanknopingspunten.
5. De rechtbank kan eisers wel volgen in hun standpunt dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht hun niet zwaar mag worden aangerekend. Op basis van de door eiser op en bij het inkomstenformulier van 1 december 2014 verstrekte informatie moest het verweerder duidelijk zijn dat eiser een project was aangegaan dat grote risico’s inhield voor zijn recht op bijstand. De door eiser en zijn vriend gekozen constructie vergt immers een uitgebreide verantwoording tegenover verweerder om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Deze risico’s hebben zich uiteindelijk volledig gerealiseerd. Het is onbegrijpelijk dat eisers van de kant van verweerder, bijvoorbeeld door hun contactambtenaar, niet op deze risico’s zijn gewezen en dat hun niet uitdrukkelijk is voorgehouden welke informatie zij aan verweerder over het project diende te verstrekken. Het lijkt er sterk op dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als dat wel was gebeurd.
6. De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder dat het recht op bijstand van eisers niet kan worden vastgesteld. In ieder geval tijdens de bezwaarschriftenprocedure hebben eisers alle van belang zijnde informatie verstrekt. Vast staat dat eiser een bedrag van € 15.000,- heeft ontvangen. Verder heeft eiser bonnen overgelegd van de door hem aangekochte materialen en gemaakte onkosten. Tijdens de bezwaarschriftprocedure hebben eisers aangevoerd dat de kosten van het project voor eiser € 13,172,16 hebben bedragen. Verweerder heeft dit niet bestreden en heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van ontvangen bedragen en uitgaven de inkomsten van eisers niet kunnen worden vastgesteld. Dat daarvoor het aantal door eiser gewerkte uren nodig is, zoals verweerder heeft betoogd, is onjuist. Aannemelijk is dat eiser met zijn vriend een overeenkomst tot aanneming van werk heeft gesloten waarbij eiser zich heeft verplicht de woning van zijn vriend te verbouwen voor een bedrag van € 15.000,- . Voor het vaststellen van een fictief inkomen, zoals verweerder kennelijk voorstaat, is onder deze omstandigheden geen ruimte. In de eerste plaats niet omdat de inkomsten van eiser kunnen worden vastgesteld door van het ontvangen bedrag van € 15.000,- de uitgaven af te trekken. Als de werkelijke inkomsten kunnen worden bepaald, is het gebruik van een fictie niet nodig. In de tweede plaats niet omdat eiser tegenover zijn vriend geen aanspraak kon maken op het minimumloon per uur, omdat hij een aannemingsovereenkomst en geen arbeidsovereenkomst was aangegaan. Dat de uiteindelijke winst van eiser laag is in verhouding tot de door hem gemaakte arbeidsuren maakt dit niet anders.
7. Ook het subsidiaire standpunt van verweerder dat eisers geen recht op bijstand hebben over de in geding zijnde periode omdat zij € 15.000,- hebben ontvangen en met de uitgaven geen rekening kan worden gehouden omdat dit verwervingskosten zijn, verwerpt de rechtbank. Eiser heeft met zijn vriend een aannemingsovereenkomst gesloten. De uitgaven die eiser heeft gedaan om het werk tot stand te brengen, zijn geen verwervingskosten die eiser moest maken om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Het gaat om uitgaven voor onder meer bouwmateriaal die eiser heeft moeten doen om het overeengekomen werk tot stand te kunnen brengen. Dit zijn uitgaven die van het door eiser ontvangen bedrag moeten worden afgetrokken om te kunnen bepalen welke winst eiser met het aangenomen werk heeft behaald.
8. De slotsom is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het recht op bijstand van eisers over de in geding zijnde periode dient te worden ingetrokken. Het bestreden besluit is genomen in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat onvoldoende grondslag bestaat voor de intrekking van de bijstandsuitkering geldt dit ook voor het bedrag van de terugvordering. Eisers hebben erkend dat zij in de geding zijnde periode inkomsten hebben genoten vanwege het door eiser uitgevoerde project. Verweerder dient daarom in de gelegenheid te worden gesteld het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen en alsnog vast te stellen op welke wijze met de door eiser gemaakte winst rekening wordt gehouden. Het lijkt daarbij redelijk de door eiser behaalde winst toe te rekenen aan de gehele periode van 5 november 2014 tot en met 9 februari 2015, dus inclusief de maand januari 2015, gedurende welke eiser zijn werkzaamheden heeft verricht en zijn opdrachtgever betalingen heeft verricht.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op bezwaar onder intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.