5.1Bij de beoordeling van de draagkracht is de rechtbank uitgegaan van de volgende, aan het bovenstaande en de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens:
- de WW-uitkering van € 2.874 bruto per maand;
- de vakantietoeslag van 8%;
- de netto aanvulling (uit de ontslagvergoeding) van € 580 per maand;
- de helft van de bijtelling eigen-woningforfait van € 2.250 op jaarbasis, ofwel € 1.125 op jaarbasis;
- de helft van de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 11.979 op jaarbasis, ofwel
€ 5.990 op jaarbasis.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting.
De rechtbank houdt tevens rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
Voorts worden de volgende niet, of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking genomen:
- de helft van de hypotheekrente van € 998, ofwel € 499;
- de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 95, ofwel € 48;
- de premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering, van € 148, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag;
- de rente en aflossing van een schuld aan [naam] ter hoogte van € 160.
Onder verwijzing naar het Rapport alimentatienormen is bij een nieuwe partner met eigen inkomsten het uitgangspunt dat deze partner daarmee in eigen onderhoud kan voorzien. De enkele stelling van de man dat zijn huidige partner een inkomen onder bijstandsniveau heeft en dus niet kan bijdragen in de woonlasten, is onvoldoende om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Gesteld noch gebleken is dat de partner niet in staat is in haar eigen onderhoud te voorzien. De helft van de woonkosten en van andere gezamenlijke lasten worden dan ook aan de partner toegerekend en voor wat betreft de toepassing van de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage wordt de nieuwe partner buiten beschouwing gelaten.
Partijen twisten nog over de – omvang van de – volgende, hierna te bespreken posten.
De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 367 per maand vanwege zijn onderhoudsverplichting jegens zijn stiefdochter [naam] .
De vrouw betwist dit en stelt dat de man niet behoeft bij te dragen in het onderhoud van [naam] nu uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat haar beide ouders in haar behoefte voorzien.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de behoefte van [naam] onvoldoende onderbouwd. Haar behoefte dient te worden gerelateerd aan het inkomen van haar ouders ten tijde van de scheiding. Het lag op de weg van de man om inzicht te geven in het inkomen van de ouders van [naam] ten tijde van de scheiding. Vaststaat dat de nieuwe partner van de man maandelijks € 150 ontvangt van haar ex-partner ten behoeve van [naam] . Onduidelijk is of met dit bedrag volledig in de behoefte van [naam] wordt voorzien. Daargelaten het vorenstaande is geen inzicht gegeven in het inkomen van de vader van [naam] zodat evenmin zijn aandeel in de behoefte van [naam] kan worden berekend.
Alles overziend, ziet de rechtbank geen aanleiding rekening te houden met een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [naam] .