In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank over de toekenning van een AOW-uitkering. Eiseres, geboren op [geboortedatum], had verzocht om een AOW-uitkering per 21 september 2016, de dag waarop zij 65 jaar werd. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres op dat moment de AOW-leeftijd nog niet had bereikt. Eiseres stelde dat de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd haar onevenredig financieel nadeel toebracht, vooral omdat zij in 2011 met vervroegd pensioen was gegaan en daardoor een lager pensioen ontving.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op goede gronden was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen proportioneel is, maar dat in specifieke gevallen kan worden gekeken naar de individuele omstandigheden van de betrokkenen. Eiseres had geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het eerdere besluit, omdat het bestreden besluit 2 een aanvullende motivering gaf en eiseres niet had onderbouwd dat zij een onevenredig zware last ondervond. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.