ECLI:NL:RBNHO:2017:10547

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/15/254138 HA RK 17-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de politierechter in een strafzaak

Op 13 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de politierechter, mr. W.A. van Andel, die belast was met de behandeling van de hoofdzaak van de verzoeker. De verzoeker had op 20 januari 2017 ter zitting de wraking aangevraagd, omdat hij vreesde dat de politierechter vooringenomen was. Dit was naar aanleiding van de behandeling van vorderingen tot tenuitvoerlegging die niet correct waren betekend aan de verzoeker.

Tijdens de openbare zitting van de wrakingskamer op 30 maart 2017 werd het verzoek behandeld. De verzoeker was niet persoonlijk aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J. de Vries. De officier van justitie, mr. drs. J.J. van Bree, was ook aanwezig. De verzoeker voerde aan dat de politierechter en de officier van justitie niet correct hadden gehandeld door de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet op de juiste wijze te behandelen, wat volgens hem leidde tot een vrees voor partijdigheid.

De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond opleverden voor de conclusie dat de politierechter vooringenomenheid koesterde. De rechtbank benadrukte dat de politierechter op basis van het digitale dossier vrij was om de vorderingen tot tenuitvoerlegging aan de orde te stellen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/254138 HA, rekestnummer: RK 17-13
Beslissing van 13 april 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats]
verzoeker,
raadsman mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. W.A. van Andel,
hierna te noemen: de politierechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 20 januari 2017 ter zitting de wraking verzocht van de politierechter belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Op dat moment vond de behandeling van de strafzaak van verzoeker plaats in de zaak met parketnummer 15/181547-16, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De politierechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 30 maart 2017. De verzoeker, de officier van justitie en de politierechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen, maar ter zitting vertegenwoordigd door zijn raadsman. Voorts zijn verschenen de politierechter en de officier van justitie mr. drs. J.J. van Bree.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd:
De politierechter en de officier van justitie hebben ten tijde van de behandeling van de hoofdzaak op 20 januari 2017 gerefereerd aan twee vorderingen tot tenuitvoerlegging. Aan verzoeker is ten behoeve van de zitting van 20 januari 2017 echter geen oproeping betekend in verband met de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Ook beschikt de raadsman niet over stukken met betrekking tot de voormelde vorderingen. Voorts zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging door de officier van justitie niet voorgedragen, ook niet op de eerdere zitting van 22 november 2016. Gelet op het voorgaande maakten de vorderingen tot tenuitvoerlegging geen onderdeel uit van het dossier bij de behandeling van de strafzaak op
20 januari 2017. Vervolgens heeft de politierechter de zaak aangehouden met als doel het Openbaar Ministerie (verder ook: OM) in de gelegenheid te stellen de oproepingen voor de vorderingen tenuitvoerlegging op de juiste wijze te laten betekenen, teneinde de tekortkomingen in de betekeningen te herstellen. De voorgaande omstandigheden hebben er bij de verdediging toe geleid dat sprake is van vrees dat bij de politierechter sprake is van vooringenomenheid.
Ter zitting van 30 maart 2017 heeft de raadsman hier nog – zakelijk weergegeven – het volgende aan toegevoegd. Door te handelen als voormeld heeft de politierechter de grondslag van de tenlastelegging verlaten, hetgeen, gelet op de leer van de tirannieke werking van de tenlastelegging, niet mag en op basis waarvan de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker is ontstaan. Immers heeft de politierechter, naar aanleiding van het bespreken van de feiten in de strafzaak, opgemerkt dat er “een tul zou lopen”. Nadat het debat is gevoerd over het wel of niet aan de orde zijn van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, heeft het OM niet alsnog van de gelegenheid gebruik gemaakt om de vorderingen tot tenuitvoerlegging voor te dragen. De politierechter heeft vervolgens (tijdens een schorsing) vastgesteld dat de betekening van de oproepingen van de vorderingen voor de zitting van 20 januari 2017 niet op de juiste wijze is geschied. Vervolgens heeft de politierechter, zonder dat hierom is verzocht door het OM of door de verdediging, de zaak aangehouden. Het klopt weliswaar dat de raadsman heeft aangegeven dat hij in de gelegenheid wilde worden gesteld om de vorderingen tot tenuitvoerlegging met verzoeker te bespreken, echter de raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdediging wilde doorgaan met de behandeling van de strafzaak, waarvan de vorderingen tot tenuitvoerlegging geen onderdeel uitmaakten.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

3.1
De officier van justitie heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking bij schrijven van 29 maart 2017. Het standpunt van het OM komt er - kort en zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - op neer dat de voordracht van vorderingen tot tenuitvoerlegging geen constitutief vereiste is om deze vorderingen te behandelen. Van een gebrek dat herstel behoeft, is derhalve geen sprake. De procespartijen zijn in de regel bij de aanvang van het onderzoek allen op de hoogte van de inhoud van de tenlastelegging. Blijft voorlezing van een tenlastelegging achterwege dan worden de rechten van de verdediging in beginsel niet geschaad en leidt dit niet tot substantiële nietigheid. Niet valt in te zien dat dit voor vorderingen tot tenuitvoerlegging anders zou zijn.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De rechtbank kan uit het wrakingsverzoek niet afleiden dat verzoeker meent dat de rechter jegens hem vooringenomenheid koestert. Derhalve levert de subjectieve toets geen grond voor wraking op.
4.3
De politierechter heeft, zoals hij ook op de wrakingszitting heeft toegelicht, geconstateerd dat op grond van het (digitale) dossier dat hij tot zijn beschikking had, sprake was van twee ingediende vorderingen tot tenuitvoerlegging. Het stond en staat de politierechter onder die omstandigheden vrij de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de betekening van de oproepingen daarvan op de zitting aan de orde te stellen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit zou volgen dat de politierechterrechter de vorderingen tot tenuitvoerlegging aan het dossier wilde toevoegen of dat de politierechter anderszins buiten de omvang van het geding zou zijn getreden, zoals de raadsman heeft betoogd. Het standpunt van de raadsman dat de vorderingen geen deel uitmaken van het geding, omdat deze niet (zouden) zijn voorgedragen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Hetzelfde geldt voor het standpunt dat de vorderingen aan het dossier zouden zijn toegevoegd door de behandeling daarvan aan te houden. De vorderingen zijn immers aanhangig geworden, op het moment dat deze door het Openbaar Ministerie ter griffie zijn ingediend.
4.4
De conclusie van het voorgaande luidt dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren zijn gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, noch voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook in onderlinge samenhang bezien, leveren de door de verzoeker naar voren gebrachte feiten en omstandigheden derhalve geen grond op voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de politierechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de politierechter een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek,
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.F. Donders, voorzitter, mr. W. Aardenburg en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Clements, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.[concipiënt_initialen]
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.