ECLI:NL:RBNHO:2016:9836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
96/048989-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op een eerlijk proces in verband met alcoholonderzoek en snelheidsovertreding

In deze zaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2016, stond de verdachte terecht voor twee feiten: het rijden onder invloed van alcohol en het overschrijden van de maximumsnelheid. De verdachte had op 1 maart 2014 in Velsen-Zuid een ademtest ondergaan, waaruit bleek dat hij 695 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht had, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Daarnaast had hij met een snelheid van 109 kilometer per uur gereden op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op tegenonderzoek na de ademtest, wat volgens hen een schending van het recht op een eerlijk proces zou zijn, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. De politierechter oordeelde echter dat de verbalisant niet verplicht was om de verdachte op dit recht te wijzen, aangezien de geldende regelgeving dit niet voorschreef. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de rechten van de verdachte en dat de resultaten van de ademtest als bewijs konden worden gebruikt.

De politierechter achtte de feiten bewezen en legde een geldboete op van € 500,- voor het rijden onder invloed en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechter hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke procesvoering, maar bevestigt ook dat niet elke schending van procedurele rechten automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 96/048989-14
Uitspraakdatum: 10 november 2016
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 november 2015, 8 oktober 2015, 31 december 2015, 5 april 2016, 13 juli 2016 en
27 oktober 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Niks en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 1 maart 2014 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 695 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 2
hij op of omstreeks 1 maart 2014 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Parkweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 109 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze politierechter is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, aan de hand van schriftelijke aantekeningen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar verzuim met betrekking tot het ademonderzoek waardoor dit niet bruikbaar is voor het bewijs. Dit dient te leiden tot vrijspraak van verdachte. Subsidiair verzoekt de raadsman op dit punt een prejudiciële vraag aan het Europese Hof te stellen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] onbruikbaar zijn voor het bewijs. Ook dit feit kan niet worden bewezen en dient te leiden tot vrijspraak van verdachte. Subsidiair verzoekt de raadsman de rechtbank een deskundige te benoemen en onderzoek te laten verrichten naar de (on)mogelijkheden van waarneming in een dergelijke situatie.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De politierechter komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op zaterdag 1 maart 2014 omstreeks 23.50 uur reed verbalisant [verbalisant 1] over de Stationsweg te Velsen-Zuid. Voor hem in dezelfde richting reed verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verdachte harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en besloot hierop verdachte te volgen. Verbalisant zag op de geijkte kilometerteller van zijn dienstbus dat hij 100 kilometer per uur reed. De tussenliggende afstand tussen de Volvo en de dienstbus was constant gelijk, ongeveer 150 meter of werd juist groter doordat verdachte op verbalisant uitliep. Op de Parkweg zag de verbalisant dat de verdachte zijn snelheid verhoogde naar, wat verbalisant op zijn kilometerteller kon lezen, 120 kilometer per uur daar waar 50 kilometer per uur is toegestaan. Verbalisant besloot hierop verdachte een stopteken te geven en bleef achter de verdachte rijden. Uiteindelijk is verdachte gestopt op de Rijksweg A9 ter hoogte van hectometerpaal 47.0. Bij het aanspreken van verdachte kreeg een de verbalisant het sterke vermoeden dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. De adem van verdachte riekte naar inwendig gebruik van alcohol, verdachte sprak met een dubbele tong, de ogen van verdachte waren bloeddoorlopen en verdachte was onvast ter been. Verdachte is voorts gevraagd mee te werken aan een blaastest. Na vier mislukte pogingen heeft de verbalisant verdachte meegedeeld dat hij zou worden aangehouden. Voorts heeft de brigadier van politie [verbalisant 2] , aan het politiebureau te IJmuiden, verdachte de medewerking aan een ademanalyse bevolen. Verdachte blies toen 695 Ug/l. [1]
Tijdens zijn verhoor heeft verdachte verklaard dat het stom is geweest om met alcohol op achter het stuur te stappen. Volgens verdachte was ‘het een beetje verkeerd gevallen’. Ook geeft verdachte toe dat hij te hard heeft gereden. [2]
Ter terechtzitting van 5 april 2016 heeft getuige [verbalisant 1] verklaart dat hij voor de beoordeling van de snelheid van verdachte op zijn eigen kilometerteller heeft gekeken. Na de staandehouding van verdachte heeft hij zich ervan vergewist dat de kilometerteller geijkt was en vervolgens is de snelheid gecorrigeerd volgens de toepasselijke regels. Verder heeft de getuige verklaard dat hij zeker weet dat de afstand tussen hem en verdachte gelijk bleef dan wel dat verdachte op hem uitliep tijdens de achtervolging. [3]
3.5.
Bewijsoverwegingen
Primair verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken van feit 1 en voert daartoe het volgende aan.
De verbalisant heeft verdachte, na mededeling van het resultaat van de ademanalyse, niet gewezen op zijn recht om om een tegenonderzoek te verzoeken. Dit levert een onherstelbaar verzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv waarvan de consequentie moet zijn dat de resultaten van het ademonderzoek niet mogen meewerken tot het bewijs. Dit brengt mee dat het feit, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, niet bewezen kan worden.
Dat sprake is van een dergelijk verzuim baseert de raadsman op het volgende.
Het in de gegeven situatie niet informeren van verdachte op de mogelijkheid van tegenonderzoek is een schending van zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM al dan niet in samenhang met artikel 47 van het Europees Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: het Handvest) en is voorts in strijd met jurisprudentie van het Europese Hof. Daartoe voert de raadsman het volgende aan:
- het recht op tegenonderzoek kan, gelet op de situatie waarin het aan de orde is, slechts korte tijd worden uitgeoefend, terwijl de resultaten van het adem-/tegenonderzoek veelal beslissend zijn voor wat betreft de vervolging;
- de Richtlijn 2012/13/EU schrijft voor dat een verdachte bij zijn aanhouding over een aantal rechten geïnformeerd moet worden. Het recht op tegenonderzoek valt daar onder.
- de verplichting om een verdachte in bedoelde situatie te wijzen op de mogelijkheid van tegenonderzoek is opgenomen in artikel 9 lid 2 van -het nog niet in werking getreden- Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Met dit conceptbesluit wordt gevolg gegeven aan het Europees grondrecht op informatie zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest. Op grond van deze omstandigheden concludeert de raadsman dat verdachte destijds ten onrechte niet is geïnformeerd over een voor hem essentieel recht.
Subsidiair verzoekt de raadsman Het Europees Hof van Justitie de prejudiciële vraag voor te leggen of de huidige regelgeving, zoals omschreven in artikel 10A van het Besluit alcoholonderzoeken, dat niet voorschrijft dat verdachte wordt gewezen op zijn recht op tegenonderzoek, in strijd is met de rechten zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in combinatie met artikel 47 van het Handvest en de daarop gebaseerde jurisprudentie.
De politierechter verwerpt het verweer.
De betreffende verbalisant heeft verdachte na het meedelen van het resultaat van het ademonderzoek niet gewezen op het recht van tegenonderzoek. Op grond van het geldende Besluit alcoholonderzoeken was hij daartoe niet verplicht.
Deze verplichting vloeit ook niet voort uit artikel 6 EVRM omdat een eerlijke procesvoering, zoals gegarandeerd door dit verdragsartikel, niet vergt dat verdachte, ook in die gevallen waarin de wet dat niet voorschrijft, steeds wordt gewezen op de hem ten dienste staande mogelijkheden van verweer, waaronder tegenonderzoek (Hof Arnhem 4-3-2011, ECLI GHARN:2011:BP6716). Verdachte had wel de mogelijkheid om om een tegenonderzoek vragen indien hij dat had gewild. Gesteld noch gebleken is dat verdachte het resultaat van de ademanalyse tegenover de verbalisant ondubbelzinnig heeft betwist. Er bestond in die situatie voor de verbalisant dan ook geen aanleiding om bij verdachte na te gaan of deze wellicht een tegenonderzoek wilde (Hof Amsterdam 6-6-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2106).
Ten aanzien van het beroep op artikel 47 van het Handvest overweegt de politierechter als volgt. Gelet op artikel 51 van het Handvest, zijn de bepalingen daarvan alleen van toepassing wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het recht van de Europese Unie valt. De in het Besluit alcoholonderzoeken neergelegde regels met betrekking tot het ademonderzoek in het verkeer vallen daarbuiten. Waar de raadsman zich beroept op Richtlijn 2012/13 geldt in de eerste plaats dat daaruit geen recht op informatie omtrent het recht op tegenonderzoek valt af te leiden. In de tweede plaats was deze richtlijn ten tijde van de aanhouding van verdachte nog niet geïmplementeerd en was Nederland daartoe op dat moment ook nog niet verplicht.
De raadsman beroept zich ten slotte op jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie. Nu hij geen concrete uitspraken heeft genoemd is niet duidelijk op welke uitspraken hij doelt zodat de politierechter daaraan voorbij gaat.
Het voorgaande leidt ertoe, alles bij elkaar en ook in aanmerking genomen hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd met betrekking tot het belang dat een verdachte bij een tegenonderzoek kan hebben en de korte tijdspanne waarin hij daarom kan vragen, dat geen sprake is van een situatie waarin verdachte’s recht op een eerlijk proces, dan wel een door het Handvest gewaarborgd recht is geschonden.
Dit betekent dat de politierechter geen grond ziet om een prejudiciële vraag te stellen zoals de raadsman bedoelt. Los daarvan kan het Hof van Justitie zich in het kader van de prejudiciële procedure niet uitspreken over de uitleg en toepassing van nationale bepalingen en de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht.
De slotsom is dat er geen sprake is van een verzuim met betrekking tot het ademonderzoek zodat dit geldt als onderzoek in de zin van artikel 8 lid 2 WvW 1994, waarvan de resultaten kunnen meewerken tot het bewijs.
Ten aanzien van feit 2 verzoekt de raadsman primair om verdachte vrij te spreken. In zijn visie zijn de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] over zijn waarneming van de door verdachte gereden snelheid onvoldoende betrouwbaar. Daarmee is zowel het betreffende proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2014 als de door hem ter zitting afgelegde getuigenverklaring niet bruikbaar voor het bewijs.
Subsidiair verzoekt de raadsman om een deskundige te benoemen teneinde, zo begrijpt de rechtbank, onderzoek te doen verrichten naar de (on)mogelijkheden van een betrouwbare waarneming in de situatie waarin de verbalisant zich toen bevond.
De politierechter passeert het verweer.
Anders dan de raadsman acht de politierechter de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] wel bruikbaar voor het bewijs. De verbalisant heeft uitgelegd op welke wijze hij het rijgedrag van verdachte heeft waargenomen, wat hij zich daarvan nog kon herinneren en dat hij sinds 1998, in verschillende verkeersfuncties, waaronder motoragent, ervaring heeft in het verkeer. Zijn verklaringen zijn op de relevante onderdelen begrijpelijk, consistent en geloofwaardig. De politierechter acht zich voldoende voorgelicht, voor het opdragen van het door de raadsman bepleite onderzoek door een deskundige bestaat geen noodzaak.
3.6.
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op of omstreeks 1 maart 2014 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen als bestuurder van een voertuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 695 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Feit 2
hij op of omstreeks 1 maart 2014 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Parkweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 109 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 2:
overtreding van het bepaalde bij artikel 20, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van
feit 1zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 750,- te vervangen door 15 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
Ten aanzien van
feit 2heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte veroordeeld zal worden tot een geldboete van € 500,- te vangen door 10 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden met aftrek.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over strafsoort en -maat.
6.3.
Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag door binnen de bebouwde kom onder invloed van alcohol veel harder te rijden dan ter plaatse was toegestaan.
Met deze gedragingen heeft verdachte zijn medeweggebruikers in gevaar gebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de politierechter gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 maart 2016, waaruit blijkt dat verdachte in 2004 een geldboete opgelegd heeft gekregen voor het rijden onder invloed en op 11 maart 2014 is veroordeeld terzake van een snelheidsovertreding op 21 oktober 2012 te Biddinghuizen. Nu echter meer dan 2 jaar zijn verstreken en niet gebleken is dat verdachte opnieuw voor dergelijke feiten met justitie in aanraking is geweest, ziet de politierechter onvoldoende reden om nog een voorwaardelijke straf met een proeftijd op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat verdachte een forse schuld heeft. Zij zal daarom lagere geldboetes opleggen dan geëist door de officier van justitie.
6.4.
Bijkomende straffen
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 8, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
artikel 20 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

8.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten lastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 1:
- tot het betalen van een geldboete van € 500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
- tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Veroordeelt verdachte ter zake feit 2:
- tot het betalen van een geldboete van € 350, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier D. Bokma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2016.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 2 maart 2014.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte van 2 maart 2014.
3.Proces-verbaal van het verhandelde op de openbare terechtzitting van 5 april 2016 (proces-verbaal van aanhouding).