ECLI:NL:GHAMS:2016:2106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
23-001156-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor rijden onder invloed na betwisting van ademanalyse

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 2 mei 2014, waarbij een ademanalyse een alcoholgehalte van 455 microgram per liter uitgeademde lucht aangaf. De verdachte betwistte de uitslag van de ademanalyse en stelde dat hij niet op zijn recht op een tegenonderzoek was gewezen door de politie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet expliciet om een tegenonderzoek had gevraagd, maar dat zijn uitlatingen tijdens de procedure voldoende aanleiding hadden moeten geven voor de politie om te verifiëren of hij van dit recht gebruik wilde maken. Het hof oordeelde dat de politie niet aan de vereisten van de Wegenverkeerswet 1994 had voldaan, waardoor de ademanalyse niet als geldig bewijs kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde had begaan.

Uitspraak

parketnummer: 23-001156-15
datum uitspraak: 9 mei 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer
96-003574-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2014 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat hij de uitslag van de op 2 april 2014 bij hem afgenomen ademanalyse ten overstaan van de betrokken politieambtenaar heeft betwist en desondanks niet door de politie op het recht van een tegenonderzoek is gewezen, waardoor niet gesproken kan worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aan de hand van de stukken in het dossier stelt het hof vast dat de verdachte op 2 mei 2014 door agent van politie [agent] is onderworpen aan een ademanalyse met behulp van een ademanalyseapparaat dat op dat moment was goedgekeurd. De uitslag van de ademanalyse was 455 microgram per liter uitgeademde lucht. Deze uitslag is de verdachte direct medegedeeld. Hij heeft toen niet expliciet om een tegenonderzoek gevraagd. Wel staat in het betreffende proces-verbaal vermeld dat hij niet voor zijn verklaring, inhoudende dat hij twee glazen wijn had gedronken, wenste te tekenen en daarbij verklaarde “Ik ben het er niet mee eens”. Uit de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg kan worden opgemaakt dat hij met het woord ‘er’ heeft gedoeld op de uitslag en bijvoorbeeld niet op het rijverbod dat hem toen ook is opgelegd. Het hof zal van de juistheid van deze uitleg uitgaan, omdat het proces-verbaal, dat summier is en is opgemaakt in een ‘standaard-format’, geen informatie bevat die deze uitleg logenstraft.
In artikel 10a van het Besluit Alcoholonderzoeken is - kort gezegd - neergelegd dat de verdachte, dadelijk na het mededelen van de uitslag van een ademanalyse, de wens kenbaar kan maken dat een tegenonderzoek wordt verricht. De bepaling voorziet niet in een algemene verplichting om, na een positieve uitslag van de ademanalyse, de verdachte te wijzen op de mogelijkheid van een dergelijk tegenonderzoek. Blijkens de Nota van Toelichting bij dit artikel (Stb. 1987/432) is de regelgever er ook van uitgegaan dat opsporingsambtenaren niet verplicht zijn de verdachte na een positieve uitslag van de ademanalyse op de mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen. Het hof is van oordeel dat redelijke uitleg van voornoemde bepaling echter meebrengt dat een ondubbelzinnige betwisting door een verdachte van het resultaat van de ademanalyse voor de betrokken opsporingsambtenaar aanleiding dient te zijn bij de verdachte te verifiëren of hij al dan niet van het recht op een tegenonderzoek gebruik wenst te maken.
In dit geval heeft te gelden dat de betrokken politieambtenaar in de opmerking van de verdachte het ‘er niet mee eens was’ termen moeten zien om een verificatie in even bedoelde zin te doen. Uit het procesdossier noch uit het verhandelde op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken dat een dergelijke verificatie is verricht. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dat niet is gebeurd. Dit leidt tot de slotsom dat de verdachte
de factoeen tegenonderzoek als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van het Besluit alcoholonderzoeken is onthouden. Nu aan naleving van de voorschriften omtrent de uitvoering van de ademanalyse een wezenlijk gebrek kleeft, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 heeft plaatsgehad. Daarom moet de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, voorzitter, en mrs. R. Veldhuisen en R.A.F. Gerding, leden, in tegenwoordigheid van Y.M. Kho, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2016.
[.......]
.