Geschil13.In geschil is of de inkomsten van eiseres in de belastingjaren 2012 en 2013 kwalificeren als winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Bij een bevestigd antwoord op deze vraag dient te worden beoordeeld of eiseres aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de mkb-winstvrijstelling.
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inkomsten die zij uit haar diverse werkzaamheden heeft verkregen, kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming. Eiseres stelt zich daarbij onder meer op het standpunt dat geen sprake is van een gezagsverhouding. Tevens stelt eiseres zich op het standpunt dat de werkzaamheden, in samenhang bezien, als geheel een onderneming vormen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
15. Verweerder stelt dat de inkomsten genoten in de periode vóór 15 juli 2013 niet zijn toe te rekenen aan een onderneming en moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
17. Vooraf merkt de rechtbank het volgende op. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat er voor 2013 geen sprake is van een financieel belang bij het beroep. Aangezien desalniettemin sprake is van een belang, te weten de hoogte van de MKB-vrijstelling, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij dit beroep.
De rechtbank zal daarom ook een inhoudelijk oordeel geven over het jaar 2013.
18. Artikel 2.14 van de Wet IB 2001 bevat een rangorderegeling waarin is bepaald dat een voordeel dat op grond van meerdere artikelen als belastbaar inkomen kan worden aangemerkt, dit voordeel uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen hoofdstuk of de als eerste opgenomen afdeling of paragraaf wordt aangemerkt als bestanddeel van het belastbare inkomen. De belastbare winst is opgenomen in afdeling 3.2 en het belastbare loon is opgenomen in afdeling 3.3. Dit betekent dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming (vgl. Gerechtshof Amsterdam 19 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:454). 19. Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Onder onderneming moet worden verstaan een duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van arbeid en veelal kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Bij de beoordeling of sprake is van een onderneming moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het debiteuren- en ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten.
20. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder onderneming mede verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Daarvan is sprake als de belastingplichtige de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt. De aanwezigheid van een organisatie van kapitaal en arbeid is hiervoor niet vereist (vgl. Hoge Raad 16 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085). 21. Voor het aanmerken van loon uit dienstbetrekking als winst uit onderneming is vereist dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking en de werkzaamheden verricht als ondernemer en bovendien dat de werkzaamheden in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 14 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1828). 22. Op eiseres rust de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een door haar gedreven onderneming zoals hiervoor is omschreven.
23. De rechtbank merkt het volgende op over de beoordeling:
- Eiseres heeft voor wat betreft het jaar 2012 verklaard dat de inkomsten van [naam 1] in 2012 dienen te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Over deze inkomsten bestaat derhalve geen discussie meer, zodat de rechtbank hier niet op ingaat.
- Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de inkomsten van [naam 2] in 2012 zijn verkregen door het lesgeven aan muzikanten en onderdeel uitmaken van en voortvloeien uit haar onderneming. Die onderneming bestaat uit haar werk als docent, theatermaker en actrice. Op grond van de samenhang met de overige activiteiten volgt de kwalificatie die van de activiteiten van [naam 3] en [naam 4] . Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van voldoende samenhang. De rechtbank zal daarom de gestelde samenhang beoordelen en wel uitsluitend indien sprake is van een onderneming voor wat betreft de andere activiteiten.
- Voor het jaar 2013 is van belang dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat vanaf
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan haar bewijslast voor 2012 heeft voldaan. De rechtsverhoudingen tussen eiseres en de in 2012 met [naam 3] en [naam 4] gesloten overeenkomsten dienen als dienstbetrekkingen te worden gekwalificeerd, aangezien sprake is van loon, arbeid en gezag. Immers, voor de werkzaamheden betreffende [naam 3] en [naam 4] zijn overeenkomsten gesloten die naar inhoud en strekking arbeidsovereenkomsten zijn (zie hiervoor onder 9, 10 en 12). In de overeenkomsten wordt een vergoeding genoemd voor de te verrichten werkzaamheden en worden de werkzaamheden globaal omschreven. Nu de werkzaamheden tegen een vooraf overeengekomen vergoeding worden verricht, loopt eiseres in zoverre geen ondernemersrisico. De tijdelijke aard van die overeenkomsten maakt dat niet anders. Dat heeft ook te gelden voor het risico dat geen nieuwe overeenkomsten worden gesloten. Dit is geen risico dat voldoende is voor het aannemen van ondernemersrisico. Dit heeft ook te gelden voor de kans dat een werkgever de overeengekomen vergoeding niet uitbetaalt.
25. Dat eiseres als actrice een grote mate van vrijheid toekomt bij de invulling van haar werkzaamheden, betekent ook niet dan een gezagsverhouding ontbreekt. Bij zowel [naam 3] als bij [naam 4] was sprake van een regisseur, die bindende aanwijzingen kon geven. Dit heeft eiseres voor wat betreft [naam 4] ter zitting ook erkend. Het feit dat eiseres deze aanwijzingen niet altijd opvolgt, wil niet zeggen dat er geen sprake is van bindende aanwijzingen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de regisseur bij [naam 3] geen bindende aanwijzingen kon geven, omdat bij een inhoudelijk geschil over de invulling van de werkzaamheden uiteindelijk de overeenkomst met [naam 3] zou worden verbroken en zonder de regisseur en [naam 3] zou worden doorgegaan. Echter, de rechtbank is van oordeel dat desondanks op grond van de gesloten overeenkomst wel bindende aanwijzingen konden worden gegeven. De met [naam 3] bestaande overeenkomst kenmerkt zich dus door een gezagsverhouding. De rechtbank acht verder aannemelijk dat eiseres, door haar opleiding als theatermaker en werkzaamheden, in grote mate inspraak heeft bij de werkzaamheden. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel, omdat doorslaggevend is of bindende aanwijzingen kunnen worden gegeven. Verder is ook niet van belang dat eiseres in 2012 producties heeft gemaakt waarbij zij niet in gezagsverhouding stond tot een ander. De overeenkomsten met [naam 3] en [naam 4] moeten in deze zaak worden beoordeeld. Niet aannemelijk is dat de werkzaamheden voor die producties in 2012 een dusdanige omvang en samenhang met die bij [naam 3] en [naam 4] hadden dat reeds op grond daarvan de werkzaamheden bij [naam 3] en [naam 4] ‘worden meegetrokken’ en zodoende ondernemingsactiviteiten zijn.
26. Eiseres heeft tevens verklaard dat zij de werkzaamheden voor [naam 3] deels in het kader van haar opleiding heeft vervuld. Gelet hierop, alsmede de hiervoor vermelde stageovereenkomst, rechtvaardigt dit de conclusie dat er voor [naam 3] sprake is van werknemerschap en geen sprake is van een onderneming. In de gesloten overeenkomsten van eiseres met [naam 3] en met [naam 4] blijkt verder dat sprake is van toepasselijke cao-bepalingen. Ook dat rechtvaardigt de conclusie dat sprake was van werknemerschap.
Tot slot is opvallend dat eiseres een werkloosheidsuitkering heeft genoten vanaf november 2012 tot en met mei 2013. Een werkloosheidsuitkering kan alleen worden genoten, indien sprake is geweest van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
27. Gelet op het hiervoor overwogene vormen ook de inkomsten uit de activiteiten van [naam 2] geen winst uit onderneming.
28. Voor het jaar 2013 heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat haar werkzaamheden voor [naam 5] kwalificeren als winst uit onderneming. Uit de stukken blijkt dat de vergoeding van [naam 5] zijn verloond. Ook is aan eiseres een jaaropgaaf 2013 uitgereikt waarin zij is aangemerkt als “werknemer”. De tussen eiseres en [naam 5] gesloten overeenkomsten behoren niet tot het dossier, maar verweerder heeft onbestreden gesteld dat sprake was van een overeenkomst waarop stond “arbeidsovereenkomst”. Daarnaast verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen hiervoor met betrekking tot 2012.
29. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van winst uit onderneming en behoeft de vraag of recht bestaat op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en (hogere) mkb-winstvrijstelling geen behandeling meer.
30. Eiseres heeft tegen de beschikkingen belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslagen geen doel treffen, delen de beschikkingen belastingrente in het lot van de aanslagen.
31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.