ECLI:NL:RBNHO:2016:9155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van inkomsten als winst uit onderneming versus loon uit dienstbetrekking in de belastingjaren 2012 en 2013

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een actrice, en de inspecteur van de Belastingdienst over de kwalificatie van haar inkomsten in de belastingjaren 2012 en 2013. Eiseres stelde dat haar inkomsten uit diverse werkzaamheden als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt, zodat zij recht zou hebben op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en mkb-winstvrijstelling. De inspecteur daarentegen betoogde dat de inkomsten als loon uit dienstbetrekking moesten worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2012 en 2013 werkzaamheden heeft verricht als actrice en in 2012 ook als zaaldienstmedewerker. Eiseres was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar de rechtbank oordeelde dat de rechtsverhoudingen met betrekking tot de werkzaamheden in 2012 en 2013 als dienstbetrekkingen moesten worden gekwalificeerd. Dit was gebaseerd op de aard van de overeenkomsten die eiseres had gesloten, waarin sprake was van loon, arbeid en gezag. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan haar bewijslast had voldaan om aan te tonen dat er sprake was van een onderneming.

De rechtbank oordeelde dat de inkomsten uit de werkzaamheden voor de verschillende stichtingen en de BV niet als winst uit onderneming konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om belastingaftrekken af. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de belastingplichtige en de opdrachtgever bij het bepalen van de fiscale status van de inkomsten.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 16/2012 en HAA 16/2013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2016 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres,

(gemachtigde: B. Schoenmaker),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

HAA 16/2012
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag (aanslagnummer: [nummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.545 en bij beschikking een bedrag van € 169 aan belastingrente in rekening gebracht.
HAA 16/2013
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer: [nummer 2] ) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.443 en bij beschikking een bedrag van € 12 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de voornoemde navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde B. Schoenmaker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. K. Soekhlal, T. Bouman-de Jongh en
mr. W.Y. Ip.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is in 2012 en 2013 werkzaam geweest als actrice en in 2012 tevens werkzaam geweest als zaaldienstmedewerker. Eiseres is met ingang van 15 juli 2013 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 3] .
2. Eiseres heeft in 2012 de volgende inkomsten ontvangen:
  • Stichting [naam 1] (hierna: [naam 1] ), periode 1 januari tot en met
  • [naam 1] , periode 1 november tot en met 31 december, € 936, werkzaam als parttime zaaldienstmedewerker;
  • Stichting [naam 2] (hierna: [naam 2] ), periode 1 januari tot en met
  • Stichting [naam 3] (hierna: [naam 3] ), periode 1 mei tot en met
  • [naam 3] , periode 11 juli tot en met 22 augustus, € 1.809, werkzaam als fulltime actrice;
  • Stichting [naam 4] (hierna: [naam 4] ), periode 23 augustus tot en met
3. Eiseres heeft in 2013 de volgende inkomsten ontvangen:
  • Stichting [naam 5] (hierna: [naam 5] ), periode 7 januari tot en met 7 februari, € 2.535, werkzaam als fulltime actrice;
  • [naam 5] , periode 18 februari tot en met 10 april, € 4.090, werkzaam als fulltime actrice;
  • [naam 6] , periode 15 juli tot en met 29 december, € 12.950, werkzaam als actrice;
  • [naam 7] BV, factuurdatum 29 augustus 2013, € 2.016, werkzaam als actrice.
4. Op 29 maart 2013 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.380, waarin voor winst uit onderneming een totaal bedrag ad € 3.585 is begrepen. Het bedrag ad € 3.585 bestaat uit inkomsten van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , alsmede de daarop in mindering gebrachte kosten, zelfstandigenaftrek (€ 7.280) en mkb-winstvrijstelling (€ 489). Voorts heeft eiseres loon uit vroegere dienstbetrekking aangegeven van € 795, waarop door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) € 95 aan loonheffingen is ingehouden.
5. Verweerder heeft aan eiseres een aanslag IB/PVV 2012 opgelegd overeenkomstig de aangifte.
6. Op 20 juni 2014 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.932, welke volledig bestaat uit winst uit onderneming. Het bedrag ad € 7.932 bestaat uit inkomsten van Stichting [naam 5] , [naam 6] en de [naam 7] BV, alsmede de daarop in mindering gebrachte kosten, zelfstandigenaftrek (€ 7.280), startersaftrek (€ 2.123) en mkb-winstvrijstelling (€ 1.292).
7. Verweerder heeft aan eiseres een aanslag IB/PVV 2013 opgelegd overeenkomstig de aangifte.
8. Verweerder heeft in 2015 een boekenonderzoek bij eiseres uitgevoerd, waarbij is gekeken naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2012 en 2013. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek hebben een aantal correcties plaatsgevonden. Verweerder heeft voor wat betreft het jaar 2012 alle inkomsten aangemerkt als loon uit dienstbetrekking (€ 12.750) en de aftrek van kosten (€ 1.397) alsmede van de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling gecorrigeerd. Verweerder heeft voor wat betreft het jaar 2013 de inkomsten van [naam 5] aangemerkt als inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking (€ 6.625), een deel van de in aftrek gebrachte kosten gecorrigeerd (€ 494) en een niet in de aangifte verantwoorde uitkering van het Uwv over de periode 1 januari 2013 tot en met 26 mei 2013 aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking (€ 1.666).
9. Eiseres (student) en [naam 3] hebben in april 2012 een stageovereenkomst gesloten die voor zover van belang, inhoudt:
“Stageovereenkomst
(…)
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
De student loopt als onderdeel van zijn studie stage bij de stage instelling vanaf dinsdag 1 mei 2012 ten bate van de voorstelling [naam 8] , in regie van [naam 9] . Deze voorstelling wordt gespeeld in hetveem theater van dinsdag 14 juni tot en met zondag 17 juni, tijdens het ITS festival op vrijdag 22 juni en van dinsdag 26 juni tot en met zaterdag 30 juni tijdens de Parade in Rotterdam. Doel van de stage is het opdoen van praktijkervaring op het gebied van acteren. De stage eindigt op 1 juli 2012. Vanaf woensdag 11 juli tot woensdag 22 augustus 2012 treedt de student voor bepaalde tijd in deinst van [naam 3] ten behoeve van het spelen van deze productie op de Parade in Den Haag, Utrecht en Amsterdam. Echter, onder voorbehoud dat deze organisatie de genoemde date definitief maakt.
De student ontvangt een stagevergoeding van € 300, bruto per maand bij vijf volledige stagedagen per week. Voor een deeltijdstage geldt een stagevergoeding pro rato. De student ontvangt een vergoeding van eventueel door de student te maken reis en verblijfskosten op basis van de CAO Theater.
(…)
Namens de stage-instelling zal de heer [naam 9] fungeren als aanspreekpunt en begeleider van de student.
Namens de onderwijsinstelling treedt [naam 10] op als stagebegeleider van de student. De stagebegeleider heeft regelmatig contact met de student en de praktijkbegeleider.
(…)
(…)
(…)
(…)
De stage-instelling heeft zich geconformeerd aan de cao Theater. Werkafspraken worden op basis van deze cao gemaakt. (…)”
10. Eiseres (werknemer) en [naam 3] hebben in april 2012 een arbeidsovereenkomst gesloten, die voor zover van belang, inhoudt:
“Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
(…)
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1
De werknemer zal op woensdag 11 juli 2012, voor een bepaalde tijd, in dienst treden van de werkgever in de functie van actrice ten behoeve van het spelen van de productie [naam 8] in regie van [naam 9] , zulks tegen een brutomaandsalaris van € 1.165,= (acteur volontair I, schaalnummer 11, regel 10 van de CAO Theater) op basis van een volledige werkweek.
Artikel 2
De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt in ieder geval van rechtswege per 22 augustus 2012. De werknemer werkt de volgende dagen op de Parade, echter, onder voorbehoud dat deze organisatie de genoemde data definitief maakt:
  • Van woensdag 11 juli tot en met zondag 15 juli in Den Haag
  • Van woensdag 25 juli tot en met maandag 30 juli in Utrecht
  • Van vrijdag 17 augustus tot en met dinsdag 21 augustus in Amsterdam
Artikel 3
In totaal werkt de werknemer één volledige maand en zal derhalve een vergoeding ontvangen van één maandsalaris.
Artikel 4
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst heeft de werknemer recht op vakantie-uren en vakantietoeslag conform cao. De vakantie-uren worden geacht te zijn opgenomen binnen de looptijd van dit contract.
(…)
Artikel 7
Werkgever en werknemer verklaren bekend te zijn met de CAO Nederlandse Theater en de CAO Stichting Sociaal Fonds Theater en komen hierbij overeen deze CAO’s op deze arbeidsovereenkomst van toepassing te verklaren en eventuele geschillen, overeenkomstig de in de cao Nederlands Theater opgenomen procedure, aan arbitrage te onderwerpen. (…)”.
11. [naam 2] heeft aan eiseres met dagtekening 25 januari 2012 een brief gezonden. [naam 2] bevestigt daarin aan eiseres de inschrijving bij de “verloningservice” van [naam 2] .
12. Eiseres (werknemer) en [naam 4] (werkgever) hebben op 10 juni 2012 een arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde tijd die voor zover van belang inhoudt:
“Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (…)
Artikel 1
De werknemer zal op 23 augustus 2012, voor bepaalde tijd, en fulltime in dienst treden van de werkgever in de functie van acteur, ten behoeve van de voorstelling [naam 11] in de regie van [naam 12] , zulks tegen een bruto maandsalaris van 2.185,- (regel 20) bij fulltime.
Artikel 2
De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt in ieder geval van rechtswege per 22 november. (…)
Artikel 4
De vakantiedagen zijn hierbij inbegrepen. (…)
Artikel 5
Werkgever en werknemer verklaren bekend te zijn met de CAO Nederlands Theater en de CAO Stichting Sociaal Fonds Theater en komen hierbij overeen deze CAO’s p deze arbeidsovereenkomst van toepassing te verklaren en eventuele geschillen, overeenkomstig de in de CAO Nederlands Theater opgenomen procedure, aan arbitrage te onderwerpen.”

Geschil13.In geschil is of de inkomsten van eiseres in de belastingjaren 2012 en 2013 kwalificeren als winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Bij een bevestigd antwoord op deze vraag dient te worden beoordeeld of eiseres aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de mkb-winstvrijstelling.

14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inkomsten die zij uit haar diverse werkzaamheden heeft verkregen, kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming. Eiseres stelt zich daarbij onder meer op het standpunt dat geen sprake is van een gezagsverhouding. Tevens stelt eiseres zich op het standpunt dat de werkzaamheden, in samenhang bezien, als geheel een onderneming vormen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
15. Verweerder stelt dat de inkomsten genoten in de periode vóór 15 juli 2013 niet zijn toe te rekenen aan een onderneming en moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
17. Vooraf merkt de rechtbank het volgende op. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat er voor 2013 geen sprake is van een financieel belang bij het beroep. Aangezien desalniettemin sprake is van een belang, te weten de hoogte van de MKB-vrijstelling, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij dit beroep.
De rechtbank zal daarom ook een inhoudelijk oordeel geven over het jaar 2013.
18. Artikel 2.14 van de Wet IB 2001 bevat een rangorderegeling waarin is bepaald dat een voordeel dat op grond van meerdere artikelen als belastbaar inkomen kan worden aangemerkt, dit voordeel uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen hoofdstuk of de als eerste opgenomen afdeling of paragraaf wordt aangemerkt als bestanddeel van het belastbare inkomen. De belastbare winst is opgenomen in afdeling 3.2 en het belastbare loon is opgenomen in afdeling 3.3. Dit betekent dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming (vgl. Gerechtshof Amsterdam 19 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:454).
19. Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Onder onderneming moet worden verstaan een duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van arbeid en veelal kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Bij de beoordeling of sprake is van een onderneming moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het debiteuren- en ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten.
20. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder onderneming mede verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Daarvan is sprake als de belastingplichtige de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt. De aanwezigheid van een organisatie van kapitaal en arbeid is hiervoor niet vereist (vgl. Hoge Raad 16 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085).
21. Voor het aanmerken van loon uit dienstbetrekking als winst uit onderneming is vereist dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking en de werkzaamheden verricht als ondernemer en bovendien dat de werkzaamheden in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 14 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1828).
22. Op eiseres rust de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een door haar gedreven onderneming zoals hiervoor is omschreven.
23. De rechtbank merkt het volgende op over de beoordeling:
  • Eiseres heeft voor wat betreft het jaar 2012 verklaard dat de inkomsten van [naam 1] in 2012 dienen te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Over deze inkomsten bestaat derhalve geen discussie meer, zodat de rechtbank hier niet op ingaat.
  • Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de inkomsten van [naam 2] in 2012 zijn verkregen door het lesgeven aan muzikanten en onderdeel uitmaken van en voortvloeien uit haar onderneming. Die onderneming bestaat uit haar werk als docent, theatermaker en actrice. Op grond van de samenhang met de overige activiteiten volgt de kwalificatie die van de activiteiten van [naam 3] en [naam 4] . Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van voldoende samenhang. De rechtbank zal daarom de gestelde samenhang beoordelen en wel uitsluitend indien sprake is van een onderneming voor wat betreft de andere activiteiten.
  • Voor het jaar 2013 is van belang dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat vanaf
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan haar bewijslast voor 2012 heeft voldaan. De rechtsverhoudingen tussen eiseres en de in 2012 met [naam 3] en [naam 4] gesloten overeenkomsten dienen als dienstbetrekkingen te worden gekwalificeerd, aangezien sprake is van loon, arbeid en gezag. Immers, voor de werkzaamheden betreffende [naam 3] en [naam 4] zijn overeenkomsten gesloten die naar inhoud en strekking arbeidsovereenkomsten zijn (zie hiervoor onder 9, 10 en 12). In de overeenkomsten wordt een vergoeding genoemd voor de te verrichten werkzaamheden en worden de werkzaamheden globaal omschreven. Nu de werkzaamheden tegen een vooraf overeengekomen vergoeding worden verricht, loopt eiseres in zoverre geen ondernemersrisico. De tijdelijke aard van die overeenkomsten maakt dat niet anders. Dat heeft ook te gelden voor het risico dat geen nieuwe overeenkomsten worden gesloten. Dit is geen risico dat voldoende is voor het aannemen van ondernemersrisico. Dit heeft ook te gelden voor de kans dat een werkgever de overeengekomen vergoeding niet uitbetaalt.
25. Dat eiseres als actrice een grote mate van vrijheid toekomt bij de invulling van haar werkzaamheden, betekent ook niet dan een gezagsverhouding ontbreekt. Bij zowel [naam 3] als bij [naam 4] was sprake van een regisseur, die bindende aanwijzingen kon geven. Dit heeft eiseres voor wat betreft [naam 4] ter zitting ook erkend. Het feit dat eiseres deze aanwijzingen niet altijd opvolgt, wil niet zeggen dat er geen sprake is van bindende aanwijzingen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de regisseur bij [naam 3] geen bindende aanwijzingen kon geven, omdat bij een inhoudelijk geschil over de invulling van de werkzaamheden uiteindelijk de overeenkomst met [naam 3] zou worden verbroken en zonder de regisseur en [naam 3] zou worden doorgegaan. Echter, de rechtbank is van oordeel dat desondanks op grond van de gesloten overeenkomst wel bindende aanwijzingen konden worden gegeven. De met [naam 3] bestaande overeenkomst kenmerkt zich dus door een gezagsverhouding. De rechtbank acht verder aannemelijk dat eiseres, door haar opleiding als theatermaker en werkzaamheden, in grote mate inspraak heeft bij de werkzaamheden. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel, omdat doorslaggevend is of bindende aanwijzingen kunnen worden gegeven. Verder is ook niet van belang dat eiseres in 2012 producties heeft gemaakt waarbij zij niet in gezagsverhouding stond tot een ander. De overeenkomsten met [naam 3] en [naam 4] moeten in deze zaak worden beoordeeld. Niet aannemelijk is dat de werkzaamheden voor die producties in 2012 een dusdanige omvang en samenhang met die bij [naam 3] en [naam 4] hadden dat reeds op grond daarvan de werkzaamheden bij [naam 3] en [naam 4] ‘worden meegetrokken’ en zodoende ondernemingsactiviteiten zijn.
26. Eiseres heeft tevens verklaard dat zij de werkzaamheden voor [naam 3] deels in het kader van haar opleiding heeft vervuld. Gelet hierop, alsmede de hiervoor vermelde stageovereenkomst, rechtvaardigt dit de conclusie dat er voor [naam 3] sprake is van werknemerschap en geen sprake is van een onderneming. In de gesloten overeenkomsten van eiseres met [naam 3] en met [naam 4] blijkt verder dat sprake is van toepasselijke cao-bepalingen. Ook dat rechtvaardigt de conclusie dat sprake was van werknemerschap.
Tot slot is opvallend dat eiseres een werkloosheidsuitkering heeft genoten vanaf november 2012 tot en met mei 2013. Een werkloosheidsuitkering kan alleen worden genoten, indien sprake is geweest van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
27. Gelet op het hiervoor overwogene vormen ook de inkomsten uit de activiteiten van [naam 2] geen winst uit onderneming.
28. Voor het jaar 2013 heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat haar werkzaamheden voor [naam 5] kwalificeren als winst uit onderneming. Uit de stukken blijkt dat de vergoeding van [naam 5] zijn verloond. Ook is aan eiseres een jaaropgaaf 2013 uitgereikt waarin zij is aangemerkt als “werknemer”. De tussen eiseres en [naam 5] gesloten overeenkomsten behoren niet tot het dossier, maar verweerder heeft onbestreden gesteld dat sprake was van een overeenkomst waarop stond “arbeidsovereenkomst”. Daarnaast verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen hiervoor met betrekking tot 2012.
29. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van winst uit onderneming en behoeft de vraag of recht bestaat op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en (hogere) mkb-winstvrijstelling geen behandeling meer.
30. Eiseres heeft tegen de beschikkingen belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslagen geen doel treffen, delen de beschikkingen belastingrente in het lot van de aanslagen.
31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.