ECLI:NL:RBNHO:2016:8830
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Dwangsom als loon in het kader van de Wet op de loonbelasting 1964
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiebeambte, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over de vraag of een door de werkgever verbeurde dwangsom moet worden aangemerkt als loon waarover loonbelasting moet worden ingehouden. Eiser had over het tijdvak van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 een bedrag aan loonheffing ingehouden gekregen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door verweerder afgewezen, waarna eiser beroep instelde.
De rechtbank oordeelde dat de dwangsom, die eiser had ontvangen omdat de korpschef niet tijdig op zijn bezwaar had beslist, moet worden aangemerkt als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De rechtbank stelde vast dat de dwangsom niet kan worden gezien als een vergoeding voor immateriële schade, maar als een voordeel dat voortvloeit uit de dienstbetrekking van eiser als politiebeambte. De rechtbank verwees naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de dwangsom aan eiser toekwam in zijn hoedanigheid van werknemer.
Eiser had betoogd dat het aanmerken van de dwangsom als loon zou leiden tot een ongeoorloofd onderscheid met andere belanghebbenden die ook een dwangsom ontvangen, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ongeoorloofde ongelijke behandeling, omdat de dwangsom in dit geval een voordeel uit dienstbetrekking vormde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.