ECLI:NL:RBNHO:2016:8738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting. Eiseres, een vennootschap die op 29 maart 2010 is ontbonden, had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag die was opgelegd op 6 januari 2007. Het bezwaar werd ingediend op 9 februari 2011, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de aanslag niet had ontvangen. Eiseres stelde dat zij pas na ontvangst van een duplicaat van de aanslag op 8 februari 2011 op de hoogte was van de navorderingsaanslag. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank kwam hier niet aan toe, gezien de ongegrondheid van het beroep. De rechtbank benadrukte dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor de onduidelijke postbezorging en dat er geen reden was voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/1774

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2016 in de zaak tussen

[X] , gevestigd te [Z] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 6 januari 2007 aan eiseres over het boekjaar 1 december 2001 tot en met 31 augustus 2002 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd onder nummer [# 3] (hierna: de navorderingsaanslag) berekend naar een belastbaar bedrag van f 14.913.100.
Eiseres heeft tegen de navorderingsaanslag schriftelijk bezwaar gemaakt op 9 februari 2011. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak gedagtekend 28 januari 2013.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard bij mondelinge uitspraak van 15 juli 2015 (zaaknummer AWB 13/1178).
Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft bij uitspraak van 12 januari 2016 (kenmerk 14/00740) de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Voor het procesverloop in de bij de rechtbank ingediende stukken verwijst de rechtbank naar voormelde uitspraken van de rechtbank en het Hof en de processen-verbaal van de zittingen die aldaar hebben plaatsgevonden voorafgaande aan deze uitspraken.
Eiseres heeft een schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van de uitspraak in hoger beroep bij brieven van 4 en 17 mei 2016. Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2016 aangegeven dat hij geen behoefte heeft om te reageren naar aanleiding van de uitspraak in hoger beroep.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend bij brieven van 15, 22, 29 en 31 augustus en 1 september 2016. Bij brief van 24 augustus heeft de rechtbank eiseres (in antwoord op haar nader stuk van 22 augustus) verwezen naar de bijlage bij de uitnodiging voor de zitting voor het meenemen van getuigen. Bij per gewone post verzonden brief en faxbericht van 1 september 2016 heeft de rechtbank eiseres (in antwoord op haar nader stuk van 1 september) bericht dat ter zitting van 7 september 2016 de ontvankelijkheid van het bezwaar zal worden behandeld en dat eventueel mee te brengen getuigen zich dienen te beperken tot deze vraag. Al deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend bij brieven van 1 september 2016. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016 te Haarlem. Aldaar zijn verschenen namens eiseres [A] , vereffenaar, alsmede, ter bijstand, [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. V.P. Wakkerman en F.G. van Pelt .

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres is opgericht op 8 december 1989. Bestuurder van eiseres is [C] , sinds 17 juni 1998. [A] is bestuurder van [C] Eiseres maakte deel uit van een groep van vennootschappen, hierna te noemen de [D] .
1.2.
Met uitzondering van eiseres is met betrekking tot de aanslagen vennootschapsbelasting van tot de [D] behorende vennootschappen een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst. Daarbij is onder meer afgesproken dat genoemde vennootschappen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 oktober 2007 zouden worden ontbonden.
1.3.
Eiseres is op 29 maart 2010 ontbonden. Bij beschikking van 29 oktober 2014 heeft de handelskamer van de Rechtbank Midden-Nederland de vereffening van het vermogen van eiseres heropend en [A] benoemd tot vereffenaar.
1.4.
Tot de gedingstukken behoren uittreksels van de Kamer van Koophandel van 7 april 2005 en 19 september 2007. Daarin is als vestigingsadres van eiseres vermeld [adres 1] . Deze uittreksels vermelden als correspondentieadres van eiseres [adres 2] .
1.5.
Tot de gedingstukken behoort een duplicaat van de navorderingsaanslag, geadresseerd aan [adres 1] .
1.6.
Tot de gedingstukken behoort een uitdraai uit Beheer van Relaties van de Belastingdienst (BVR) van 1 mei 2013 met gegevens ten aanzien van eiseres over de “Adressoorten centrale computer Belastingdienst”; deze uitdraai luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ Adr. Akt Vnr Postcode Huisnr. Toev Straatnaam Plaats Ing.dat. Verv. dat.
srt srt
1. LB [adres 1] 26-06-2008
2 02 ECON 001 [adres 1] 26-06-2008 29-03-2010
3 06 VPB 001 [adres 3] 03-06-1992 08-06-1995
4 11 OB 001 [adres 4] 01-03-2000 24-11-2000
5 12 [adres 5] 11-08-2000 09-10-2004
6 38 ICT 001 [adres 6] 21-10-1998 31-12-1999”
1.7.
Tot de gedingstukken behoort een overzicht van de mutaties van het vestigingsadres van eiseres in het BVR-systeem van de Belastingdienst van 1 mei 2013. Uit dit overzicht blijkt dat met ingang van 11 januari 2005 [adres 1] als vestigingsadres van eiseres staat geregistreerd bij de Belastingdienst.
1.8.
Op 19 december 2012 heeft in het kader van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van dit hoorgesprek vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende (waarbij [A] is aangeduid als “E” en [B] als “V”; verweerder is aangeduid als “N”):
“E: De aanslag is nooit naar ons gestuurd. Maar ook zijn nooit brieven vanuit de invordering
verstuurd. De heer Van Pelt was het eerder met mij eens dat dat erg ongebruikelijk is, zeker voor een bedrag van € 2,5 miljoen!
N: Vaststaat dat de aanslag is verstuurd naar het vestigingsadres van [X] . Ook een
betalingsherinnering, de aanmaning en het schriftelijke dwangbevel zijn naar dat adres gestuurd.
V: Ik zie dat de aanslag is geadresseerd op [adres 1] . Dat adres is inderdaad in het gebouw waar wij toentertijd als enige zaten. Het probleem is echter dat dat adres geen eigen brievenbus heeft. Alles wordt gewoonlijk besteld in de bus van nr. [# 2] , een unit die toen ook tot onze beschikking stond. Normaal gesproken wist de postbode dat hij post voor nr. [adres 1] bij [# 2] moet bestellen. Waarom dat bij deze stukken niet zou zijn gebeurd weet ik niet. Overigens gaat verreweg de meeste fiscale post naar onze postbus in [adres 2] . Voor [X] is wel verzocht om post te verzenden naar de postbus, maar het is nooit gelukt om dat bij de Belastingdienst gewijzigd te krijgen.
E: Wij hebben dus de aanslag en de inningsbrieven nooit ontvangen. U moet dat geloven. En
anders moet u me uitleggen waarom ik juist tegen deze cruciale aanslag niet in bezwaar zou zijn gekomen. Het gáát juist om deze aanslag. Meneer [E] , u weet dat ik altijd in bezwaar ga als ik denk dat iets niet juist is. Uiteraard had ik tegen deze bijzonder hoge aanslag bezwaar gemaakt als ik hem kende.”
1.9.
Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 31 oktober 2013 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

Eiseres ( [A] ):
(…)
Ik kan niet stellen dat de aanslag nooit is verstuurd omdat ik dat niet weet. Wat ik wel kan
stellen is dat ik de aanslag niet heb ontvangen. Ik weet dus niet of en naar welk adres de aanslag is gestuurd.
(…)
Het vestigingsadres was destijds [adres 1] . Daar zat het personeel
van eiseres. Naast dat ik de aanslag niet ontvangen heb, heb ik ook de door verweerder gestelde betalingsherinnering van 19 februari 2007, de aanmaning van 16 april 2007, het
dwangbevel van 16 mei 2007 en het bericht dat de aanslag op oninbaar is gesteld van 7 augustus 2007 niet ontvangen. Daar ben ik zeker van. Het is mijn werk om bedrijven weer
gezond te maken. Ik teken per default bezwaar aan tegen elke beslissing van de
Belastingdienst. En nu is er één aanslag, juist die waar mij een misdrijf ten laste is gelegd,
waar ik te laat bezwaar zou hebben gemaakt? En vervolgens wordt er een misslag gemaakt
van € 6.000.000 en niemand reageert?
U vraagt om een verklaring waarom ik de aanslag noch de betalingsherinnering etc.
ontvangen heb. [adres 8] is één groot gebouw met drie bouwlagen. De
façade is 17 meter. [X] was de eigenaar van het gebouw en was gevestigd op
nummer [# 2] . [X] had een postbus. Nummers [# 1] en [# 4] hadden geen eigen
brievenbus. Nummer [# 5] had er wel één. In nummers [# 5] en [# 4] zaten huurders. Nummer
[# 1] was van de [F] en zat op de bovenste verdieping. De postbode wist dat er meerdere bedrijven in het gebouw gevestigd waren. Ikzelf zat in nummer [# 2] en had
dagelijks contact met de postbode. De postbode wist: als er post komt voor nummer [# 1] dan
moet dat in de brievenbus van nummer [# 2] . Ik kan niet zeggen hoeveel brieven er niet zijn aangekomen.
(…)
[B] voegt hieraan toe:
[adres 2] is het postadres van eiseres. Alle correspondentie moet naar dat adres verzonden worden. Ik ben hier nog steeds mee bezig. Er is een veelvoud van brieven hierover naar de Belastingdienst verzonden. Er zijn aanslagen btw naar een adres uit 1987 verzonden! De heer [G] van de Belastingdienst heeft de onderzoeken gedaan. Hij is in ons gebouw geweest. Wij hadden 20 bedrijven. Een belastinginspecteur kwam elke drie maanden koffie drinken.
Verweerder:
(…)
U vraagt mij waaruit blijkt dat aanslag, de betalingsherinnering van 19 februari 200[7], de aanmaning van 16 april 2007, het dwangbevel van 16 mei 2007 en het bericht dat de aanslag op oninbaar is gesteld van 7 augustus 2007 zijn verzonden. Ik leid dat af uit het computersysteem. Hier wordt geen afzonderlijke notitie van gemaakt. Het is algemeen dat dergelijke brieven worden verzonden. De opdracht voor verzending gaat naar het centrale systeem in Apeldoorn. Daar worden de brieven uitgedraaid en die worden dan verzonden. Dat gaat automatisch. [adres 1] is adres van eiseres. Ook de vaststellingsovereenkomst is naar dat adres verzonden. Dat adres staat ook op de
vaststellingsovereenkomst vermeld. Ik verwijs in dit verband naar de als bijlagen 5a en 5b
bijgevoegde overzichten van eiseres’ adressen. Overzicht 5a is een overzicht van de adressen die hebben gegolden voor eiseres. Zoals u kunt zien had eiseres in onderhavige periode geen ander adres. Overzicht 5b is een verbijzondering van de diverse adresgegevens van eiseres. Volgens overzicht 5b heeft hier bij eiseres één maal een wijziging plaatsgevonden, maar deze wijziging had geen betrekking op het adres. Overzicht 5a bevestigt dit. U wijst mij op discrepanties tussen de twee overzichten. Ik licht de overzichten nogmaals toe. Ik wijs op de kolom vervaldatum: er is inderdaad een entry geweest. De bovenste regel van overzicht 5a is het vestigingsadres. Dan moet je in de historie kijken wat het adres was op het moment van het opleggen van de aanslag. Dat zie je dan in overzicht 5b. Ik weet niet wat de entry in 2008 inhoudt. Wel constateer ik dat het adres in elk geval hetzelfde is gebleven, namelijk [adres 1] . Overzicht 5b is volgens de gegevens van de KvK en overzicht 5a zijn de fiscale adressen voor de diverse belastingmiddelen. In overzicht 5b staat dan de historie. Van belang hier is ook dat uitsluitend het vestigingsadres uit de KvK door de Belastingdienst wordt overgenomen. Het is standaard dat de belastingplichtige zelf opgave doet van naar welk adres post voor de verschillende belastingmiddelen verzonden moet worden. Ik merk nog op dat in 2007 geen sprake meer was van meerdere bedrijven in het gebouw aan de [adres 1] . Eiseres heeft ons meegedeeld als enige daar gevestigd te zijn.”
1.10.
Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 15 juli 2014 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

[A] :
(…)
De navorderingsaanslag is niet op de juiste wijze aan eiseres bekend gemaakt. De heer
[I] van de Belastingdienst had mij in mei 2007, toen de vaststellingsovereenkomst tot
stand kwam, al over de navorderingsaanslag kunnen informeren. Ik heb in 2008 in verband
met de zaak [H] wederom contact gehad met de heer [I] . Toen is ook niet de
navorderingsaanslag aan bod gekomen. Pas na liquidatie van eiseres, die is geïnitieerd door
de Belastingdienst, ben ik op de hoogte gekomen van de navorderingsaanslag. Daar loopt het beroep dus tegen.
(…)
Ik blijf bij mijn standpunt dat de Belastingdienst de verzending van de navorderingsaanslag
aannemelijk moet maken.”
1.11.
Het proces-verbaal van de zitting bij het Hof op 9 september 2015 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ [A]
Ik betwist niet dat de aanslag verzonden is. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat de aanslag niet verstuurd zou zijn. Dat kan ik niet betwisten, want is heb daar geen wetenschap van. Ik kan alleen zeggen dat ik de onderhavige navorderingsaanslag niet ontvangen heb. Ik betwist dus dat de navorderingsaanslag bezorgd is.”
1.12.
De heer [A] is in hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2016 veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf wegens het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Eiseres heeft ter zitting bij deze rechtbank op 7 september 2016 aangegeven dat tegen dit vonnis cassatieberoep is ingesteld bij de Hoge Raad.
1.13.
Verweerder heeft bij bovenvermeld nader stuk een rapport ingebracht met dagtekening 7 september 2015. Daarbij zijn als bijlagen schermweergaven gevoegd van de volgens dit rapport geraadpleegde systemen van de Belastingdienst. Dit rapport luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Ik heb op 3 september 2015 (…) de volgende systemen geraadpleegd:
- DACAS (COA-Archiefgegevens)
- ZPO5 (SAP Dispositielijst)
- VAO3 (SAP Verkooporderoverzicht)
Ik heb in een overzicht vanuit EBVN ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag [# 3] het volgende waargenomen:
Dat er met betrekking tot het BSN [# 6] , een Navordering met dagtekening 06-01-2007 over het boekingstijdv[]ak [# 7] is geregistreerd.
Ik heb in DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document [# 3] het volgende
waargenomen:
Dat er op 28-12-2006 een aanslag met het aanslagnummer [# 3] en dagtekening 06-01 -2007 is geregistreerd.
Ik heb in het ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document [# 3] het volgende geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in één van de partijen documenten, genaamd [# 8] als zowel [# 9] met het [# 10] en generatienummer [# 11] in een aantal van 2.579 en 1.095 stuks
Ik heb in het ZPO5 waargenomen dat de partijen documenten met [# 10]
op 02-01-2007 zijn aangeboden ter postverzending aan TNT post.
Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document [# 3] het volgende
waargenomen:
Dat de partijen met het [# 10] en generatienummer [# 11] met het verkoopordernummer [# 12] in een aantal 2.579 en 1.095 stuks tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
Met postbedrijf TNT post heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2007 contractueel
vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het [# 10] en generatienummer [# 11] worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.
6. Bronvermelding:
- Dick Tijhof B\CA Unit Productiekwaliteit en Gebruiksbeheer Proces- en Gegevensbeheer VPB Functioneel beheerder ten behoeve beheer info vanuit het EVBN systeem.”
1.14.
In de uitspraak op bezwaar van 28 februari 2013 betreffende de onderhavige navorderingsaanslag, staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Mevrouw [B] zou nagaan of zij omtrent de aanvraag voor een postadres voor [X] nog stukken kon vinden. Deze zijn niet overgelegd. Ik ga er daarom van uit dat ze niet zijn gevonden.”

Geschil

2. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres heeft voorts verzocht om verweerder op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
3.1.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd omdat het beroep niet op de door de rechtbank gebezigde grond niet-ontvankelijk was. Het Hof heeft de zaak teruggewezen waarbij is aangegeven dat de rechtbank de zaak opnieuw dient te behandelen, met inachtneming van de uitspraak van het Hof. Tegen de uitspraak van het Hof is geen beroep in cassatie ingesteld zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. Het beroep dient ontvankelijk te worden verklaard. De omstandigheid dat de navorderingsaanslag niet kan worden ingevorderd omdat de invordering is verjaard brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding en om die reden belang heeft bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep (Hoge Raad 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655).
Ontvankelijkheid bezwaar
3.2.
Nu het beroep ontvankelijk dient te worden verklaard komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het geschilpunt, namelijk of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 Awb juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.3.
De navorderingsaanslag is gedagtekend 6 januari 2007. Hiervan uitgaande verliep de bezwaartermijn op 17 februari 2007. Niet in geschil is dat het bezwaar is ingediend op 9 februari 2011. Hiervan uitgaande is het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend.
3.4.
Eiseres stelt zich evenwel op het standpunt dat zij eerst na toezending van het duplicaat van de navorderingsaanslag op 8 februari 2011 bekend is geworden met de navorderingsaanslag. Hoewel zij hiermee primair de ontvangst van de navorderingsaanslag betwist begrijpt de rechtbank haar betoog – mede naar aanleiding van hetgeen zij dienaangaande na verwijzing ter zitting naar voren heeft gebracht – tevens in die zin dat zij betwist dat verweerder de navorderingsaanslag heeft verzonden. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt.
3.5.
Verweerder stelt dat de navorderingsaanslag voor de dagtekening is verzonden. Ter onderbouwing heeft hij bovenvermeld rapport van 7 september 2015 overgelegd. Uit dit rapport volgt dat de navorderingsaanslag vóór de datum van dagtekening, namelijk op 2 januari 2007, is aangeboden ter postverzending. Tot de gedingstukken behoort voorts een duplicaat van de onderhavige navorderingsaanslag; daarin is als adres van eiseres opgenomen het adres [adres 1] . Uit de gedingstukken weergegeven in onderdeel 1.6 en 1.7 volgt voorts dat dit adres bij verweerder is geregistreerd als vestigingsadres en als correspondentieadres van eiseres. Gelet op dit een en ander acht de rechtbank aannemelijk dat de navorderingsaanslag is verzonden naar genoemd adres. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanslagen op dat adres. Eiseres heeft onvoldoende gesteld om dit vermoeden te ontzenuwen. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat eiseres met haar overige (hierna te bespreken) stellingen de niet te veronachtzamen mogelijkheid heeft opengelaten dat de navorderingsaanslag (evenals andere op hetzelfde adres aangeboden stukken van de Belastingdienst) niet door haar is (zijn) ontvangen als gevolg van andere feiten en omstandigheden dan door het niet verzenden ervan.
3.6.
Voor zover eiseres betoogt dat de navorderingsaanslag naar het verkeerde adres is verzonden, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres stelt dat het correspondentieadres voor alle vennootschappen die tot de [D] behoorden, sinds 2005 niet is gewijzigd. Verweerder betwist dat eiseres een ander adres dan het vestigingsadres aan de Belastingdienst heeft opgegeven en heeft daartoe de in de onderdelen 1.6 en 1.7 weergegeven uitdraaien uit BVR overgelegd. Hieruit volgt dat in 2007 niet een ander correspondentieadres is geregistreerd bij de Belastingdienst. De rechtbank acht aannemelijk dat [adres 1] als vestigingsadres en als correspondentieadres van eiseres stond geregistreerd bij de Belastingdienst.
3.7.
Eiseres heeft in dit verband haar ook in de bezwaarfase ingenomen stellingen herhaald, namelijk dat zij tevergeefs heeft getracht haar correspondentieadres te wijzigen, dat genoemd postbusadres als postadres is doorgegeven aan de Belastingdienst en dat zij dit heeft gedaan voordat de onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd. Ter zitting heeft eiseres een bewijsaanbod gedaan in die zin dat zij nadere stukken wil overleggen om deze stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft dit bewijsaanbod van eiseres tardief verklaard en eiseres niet in de gelegenheid gesteld genoemd nader bewijs te leveren. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Blijkens de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag van 28 februari 2013 is eiseres reeds in de bezwaarfase verzocht om bewijsstukken ter onderbouwing van haar stelling dat de Belastingdienst is verzocht om het postadres te wijzigen. Eiseres heeft ondanks haar eerdere toezeggingen dergelijke stukken niet overgelegd. Ook uit de stellingname van verweerder in zijn verweerschrift moet het eiseres duidelijk zijn geweest dat deze stukken van belang zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven waarom zij deze stukken thans nog steeds niet heeft ingebracht en waarom zij zo laat met een bewijsaanbod komt. De stelling dat het belang van dergelijke stukken haar pas op deze laatste zitting duidelijk is geworden, acht de rechtbank gelet op het voorgaande ongeloofwaardig. Ook heeft zij ter zitting niet nader benoemd welke concrete stukken zij in dit verband op het oog heeft. Dit een en ander afwegende is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet de gelegenheid krijgt bewijs te leveren van de door haar ingenomen stellingen.
3.8.
Nu de navorderingsaanslag voor de datum van de dagtekening naar het juiste adres is verzonden en op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, is de conclusie dat het bezwaar te laat is ingediend. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).
3.9.
De rechtbank begrijpt hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd inzake de ontvangst van de navorderingsaanslag als een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen eigen brievenbus heeft voor [adres 1] . Zulks volgt ook uit de door eiseres ter zitting gegeven uitleg van de situatie ter plaatse. De postbode bestelde brieven die waren gericht aan [adres 1] altijd bij nummer [# 2] , zo stelt eiseres. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat er elke dag contact was met de postbode. Kennelijk bedoelt eiseres te betogen dat zij ervan uit ging dat poststukken op deze wijze zonder problemen bij haar werden bezorgd. Voor zover eiseres als gevolg van deze gang van zaken stukken niet heeft ontvangen, dient dat naar het oordeel van de rechtbank voor haar eigen rekening en risico te blijven. Eiseres heeft er kennelijk voor gekozen om ter plaatse geen duidelijkheid te scheppen inzake de postbezorging, bijvoorbeeld door op de brievenbus aan te geven dat de post voor nummer [# 1] in de brievenbus van [# 2] kon worden gedeponeerd. Eiseres heeft deze onduidelijke toestand laten voortbestaan en daarmee het risico aanvaard dat poststukken haar niet zouden bereiken. Voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding ziet de rechtbank dan ook geen reden.
Slotsom
3.10.
Gelet op het voorgaande is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Bij deze uitkomst komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het verzoek van eiseres om een schadevergoeding.
Proceskosten
Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en
mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.