ECLI:NL:RBNHO:2016:8607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3528 en 16_4155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning en participatie van omwonenden

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, die op 4 december 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de verbouwing van een bestaande opslagruimte en de bouw van een woning. Eisers stellen dat zij ten onrechte niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning en dat de vergunning in strijd is met de geldende Beheersverordening. De voorzieningenrechter heeft op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming met de reguliere procedure en dat er geen wettelijke verplichting bestaat om omwonenden te betrekken bij de aanvraag. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vergunning niet in strijd is met de Beheersverordening, omdat de bestaande bebouwing op het perceel als bestaand bebouwd gebied kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun woongenot onaanvaardbaar wordt aangetast door de verleende vergunning.

De uitspraak benadrukt dat de rechter de belangen van de eisers en de gemeente heeft afgewogen en tot de conclusie is gekomen dat de vergunning rechtmatig is verleend. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien de verleende omgevingsvergunning ook voordelen met zich meebrengt, zoals het vervallen van de bedrijfsbestemming op het perceel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/3528 en HAA 16/4155
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 oktober 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. W. de Vis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een bestaande opslagruimte ten behoeve van de woonfunctie en het bouwen van een woning op het perceel [perceel] .
Bij besluit van 22 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. S. Grasboer als waarnemer van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. R. Bergman en D.J. Lukasse. Derde partij is verschenen, vergezeld door architect D. Kerste.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het plan waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd en verleend, niet in overeenstemming is met de ter plaatse geldende Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn, Haringhuizen (kernen). Om het plan te kunnen realiseren heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en voor het gebruik van de gronden in strijd met de Beheersverordening. Verweerder heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Bor is het gebruik gewijzigd, en, onder gelijktijdige toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het besluit Bor is toegestaan dat het bestaande bouwwerk wordt verbouwd en uitgebreid.
3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat met de onderhavige omgevingsvergunning, gelet op de bij de aanvraag behorende tekeningen, impliciet toestemming wordt verleend voor het realiseren van twee woningen.
3.2.
Hoewel de tekening, behorend bij de aanvraag, niet uitsluit dat het beoogde bouwwerk na een geringe aanpassing feitelijk is te gebruiken als twee zelfstandige woonruimten, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van zowel het primaire alsook het bestreden besluit waaronder begrepen het advies van de commissie van bezwaar waarnaar wordt verwezen, voldoende duidelijk dat slechts het gebruik van en (ver)bouwen tot/van één woning is vergund. Dit is ter zitting bij de rechtbank ook desgevraagd namens verweerder bevestigd. Ook de derde-partij heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij heeft begrepen dat op grond van de hem verleende vergunning ter plaatse één woning is toegestaan; hij heeft daarbij aangegeven dat hij meer ook niet beoogt. Het betoog van eisers faalt derhalve. De stelling van eisers ter zitting dat zij vermoeden dat in het pand drie woningen zullen worden gerealiseerd nu duidelijk is geworden dat derde-partij op dit moment woonachtig is in het gedeelte van het pand dat in de vergunde situatie als opslag heeft te dienen, maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat een dergelijk gebruik door de derde-partij is ontkend, is een gebruik van het op te richten pand voor twee of drie woningen niet in overeenstemming met het bestemmingsplan noch met de verleende vergunning.
4.1.
Eisers stellen verder dat verweerder niet bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1 en 9, van bijlage II bij het Bor. Zij stellen in dat verband dat in strijd met het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Bor de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume toeneemt. Op grond van artikel 5, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor is het voorts niet toegestaan dat het aantal woningen toeneemt.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt eisers niet en betrekt daarbij dat op pagina 51 van de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bor (Staatsblad 2014, 333), onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8456), staat vermeld:
“Ook geldt dat de verscheidene onderdelen van artikel 4 in één omgevingsvergunning gecombineerd kunnen worden toegepast. Zo is het mogelijk om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, tegelijkertijd een omgevingsvergunning te verlenen voor een bepaald gebruik, bedoeld in artikel 4, onderdeel 9 van een bestaand hoofdgebouw en voor de bouw en gebruik van een bijbehorend bouwwerk, bedoeld in artikel 4, onderdeel 1.”
Nu ook in het onderhavige geval gebruik is gemaakt van deze – bij de totstandkoming van de regeling reeds voorziene - combinatie van mogelijkheden van verschillende onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor, heeft verweerder daarmee niet op onjuiste wijze toepassing gegeven aan het Bor. Artikel 5 van bijlage II bij het Bor staat evenmin aan vergunningverlening in de weg, nu in de aanhef van het eerste lid van dat artikel weliswaar is bepaald dat het aantal woningen gelijk blijft, maar in datzelfde artikellid is bepaald dat deze eis niet geldt bij de toepassing van het bepaalde in artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor, waarvan in dit geval sprake is. De vergroting van het bouwvolume is voorts (juist) mogelijk (gemaakt) door de toepassing van het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor.
5.1.
Ter zitting hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) nu er sprake is van bouwen in landelijk gebied.
5.2.
Op grond van de PRV is als bestaand bebouwd gebied aangewezen de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Nu op het onderhavige perceel reeds bedrijfsbebouwing aanwezig was als bestaande bebouwing, is het onderhavige perceel aan te merken als bestaand bebouwd gebied. Van bouwen in landelijk gebied is dus geen sprake.
6.1.
Eisers stellen dat als gevolg van de omgevingsvergunning hun woongenot wordt aangetast, in die zin dat hun privacy afneemt en er sprake zal zijn van minder bezonning van het perceel.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de bestaande bebouwing ter plaatse, de afstand en de ligging van de bebouwing ten opzichte van de woning van eisers en gelet op de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, van een onaanvaardbare aantasting van het woongenot geen sprake is. In beroep heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt een bezonningstudie overgelegd. Door eisers is tegen deze studie een aantal recent genomen foto’s ingebracht. Deze foto’s, van een laagstaande zon in het raam van hun serre, doet aan de bezonningstudie niet af, maar laat zien hetgeen blijkt uit de bezonningstudie, te weten dat de omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden mogelijk maakt die met name in het voor-en najaar in de vroege ochtend, en derhalve beperkt, zal leiden tot minder bezonning op het perceel van eisers. Een dergelijke aantasting is in een bebouwde omgeving niet onaanvaardbaar te achten.
Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter betrokken dat als voordeel van de verleende omgevingsvergunning heeft te gelden dat de bedrijfsbestemming op het perceel is komen te vervallen. Voor zover eisers stellen dat dit niet als een voordeel is aan te merken, omdat zij vrezen dat zij als gevolg van de verleende omgevingsvergunning in de bedrijfsmatige werkzaamheden die op hun eigen perceel plaatsvinden, zullen worden beknot, overweegt de voorzieningenrechter dat ook voor hun perceel geldt dat dit op grond van de Beheersverordening mag worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik. Deze gebruiksmogelijkheden worden niet beperkt door het naastgelegen perceel, maar door de bestemming die op hun perceel zelf rust.
7. Eisers stellen verder dat zij ten onrechte niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning. Hoewel het zou getuigen van goed nabuurschap om met omwonenden in overleg te treden alvorens bij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning aan te vragen, bestaat tot overleg geen wettelijke verplichting. Nu sprake is van een besluit dat met de reguliere procedure is voorbereid, rustte voorts ook op verweerder geen verplichting omwonenden in de gelegenheid te stellen te participeren in het besluitvormingsproces. Eerst in de bezwaarfase staat voor diegenen die bezwaar hebben gemaakt, de mogelijkheid van het bijwonen van een hoorzitting open, die ook in dit geval heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande maakt de omstandigheid dat eisers niet eerder dan in bezwaar zijn betrokken bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning, het op de aanvraag genomen besluit op zichzelf dan ook niet onrechtmatig.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2016.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.