6.2Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen hebben van seksuele gemeenschap met zijn elfjarige dochter. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige positie die tussen hem en het slachtoffer bestond en hij heeft ten behoeve van de bevrediging van zijn lustgevoelens de verantwoordelijkheid die hij – als vader en volwassene – ten opzichte van haar had, genegeerd. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden en heeft hij het vertrouwen dat zijn minderjarige dochter in haar vader zou moeten kunnen hebben, ernstig geschaad. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker in het geval van jonge kinderen, zo niet blijvend dan toch langdurig nadeel kunnen ondervinden van wat hun is aangedaan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat een ernstig feit als onderhavige de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur rechtvaardigt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandelingen van zijn echtgenote en dochter. Mishandeling is een inbreuk op de lichamelijke integriteit, welke inbreuk extra verwijtbaar is wanneer die mishandeling gericht is tegen familieleden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 juni 2016 van J.H. Kooij als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Uit de persoonlijke omstandigheden van verdachte blijken risicofactoren onder andere inzake taal, integratie, werk, sociale contacten en de relatie die betrokkene met zijn gezin heeft. Steunende factoren zijn hierdoor lastig te duiden.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde onder andere een contactverbod met het slachtoffer [aangeefster 2] gedurende een bepaalde tijd.
Voorts is over de persoon van verdachte een Pro Justitia psychologisch rapport, gedateerd 15 november 2015 uitgebracht, opgemaakt door P.C. Dalebout, gezondheidszorgpsycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Het vermogen tot introspectie van betrokkene is gering. Dit in combinatie met zijn sterke neiging sociaal wenselijk gekleurde antwoorden te geven, leidt ertoe dat de informatie over zijn persoon en beleven erg beperkt blijft. Voorts blijkt betrokkene zich niet of nauwelijks te (willen) verplaatsen in de beleving van anderen. Er is een duidelijke tendens de eigen persoon te idealiseren. Het zelfinzicht van betrokkene wordt als gering beoordeeld.
Het onderzoek heeft geen aanwijzing opgeleverd voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij dient te worden opgemerkt dat de informatie die betrokkene heeft verschaft erg beperkt is gebleven en tevens sterk sociaal wenselijk gekleurd is. Een eventuele ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan echter op grond van deze informatie niet uitgesloten worden.
Aangezien tijdens het onderzoek noch een ziekelijke stoornis, noch een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld bij betrokkene, zijn er geen gronden om een advies over begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan – gelet op de aard van het delict – een proeftijd verbinden van drie jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. Een langere proeftijd, zoals gevorderd, acht de rechtbank niet opportuun.
De rechtbank ziet – anders dan de reclassering – onvoldoende aanknopingspunten om een contactverbod met [aangeefster 2] als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden; [aangeefster 2] is op grond van een jeugdbeschermingsmaatregel uit huis geplaatst en verblijft op een geheim adres. Het is onder deze omstandigheden niet aan de strafrechter maar aan andere instanties om te bepalen of, en zo ja wanneer en op welke wijze [aangeefster 2] in de toekomst contact met haar vader kan hebben.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of een te stellen bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar dient te zijn.