10. Aan de betreffende werknemers is in juni/juli 2011 door het Kenniscentrum [A ONDERWIJSINSTELLING] een Ervaringscertificaat uitgereikt. Het aan werknemer [G] uitgereikte certificaat houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
Conclusie
Uit de EVC-beoordeling van dhr. [G] voor de kwalificatie Meewerkend leidinggevende machinaal houtbewerken, CREBO 94550, cohort 2009-2010, blijkt dat dhr. [G] de volgende kerntaken en werkprocessen beheerst.
Kerntaak 1: alle werkprocessen.
Kerntaak 2: geen van de werkprocessen
Kerntaak 3: werkproces 3.1 Overleg met productieleiding/werkvoorbereider.
(…)
Aanbevelingen
Dhr. [G] kan zijn Ervaringscertificaat voor de kwalificatie Machinaal houtbewerker-Meewerkend leidinggevende machinaal houtbewerken, CREBO 94550, cohort 2009-2010 bij een MBO onderwijsinstelling aanbieden om de erkende werkprocessen te laten verzilveren. Samen met de MBO onderwijsinstelling kan dhr. [G] dan een maatwerktraject bespreken voor de ontbrekende werkprocessen. Dhr. [G] kan ook samen met de opleidingsadviseur van [A ONDERWIJSINSTELLING] nagaan wat de mogelijkheden voor cursussen en/of trainingen zijn, voor het scholen van de ontbrekende werkprocessen.
Verantwoording
De toegepaste landelijke standaard
De verworven competenties van de deelnemer zijn gemeten ten opzichte van een landelijke standaard. De officiële benaming van deze standaard is Machinaal houtbewerker – Meewerkend leidinggevende machinaal houtbewerken, CREBO 94550, cohort 2009-2010 en geeft een niveau-indicatie weer van niveau 4.
Deze standaard is te vinden op www.kwalificatiesmbo.nl
(…)”
Het ervaringscertificaat bevat voorts een “Overzicht van de erkende kerntaken en werkprocessen” voor de opleiding Machinaal houtbewerker – Meewerkend leidinggevende machinaal houtbewerken, waarin is aangegeven in hoeverre [G] aan de competenties heeft voldaan. Aan de overige werknemers zijn soortgelijke certificaten met betrekking tot de door hen gedane opleiding uitgereikt.
11. Voorts is op 20 oktober 2011 aan de betreffende werknemers een certificaat van [A NAAM INSTITUUT] Trainingen uitgereikt waarop staat vermeld dat de kandidaat de training Slimmer Produceren met succes heeft afgerond.
12. Van ieder van de betreffende werknemers zijn er evaluatieformulieren van [A NAAM INSTITUUT] Trainingen met als opschrift “Machinaal Houtbewerker /montage/Slimmer Produceren” waarin als doel staat aangegeven “Evaluatie van het leertraject ten behoeve van het diploma Machinaal Houtbewerker/montage”.
13. Blijkens de presentielijsten zijn bij de cursus Slimmer Produceren telkens de heer [A] en de zes werknemers voor wie de afdrachtvermindering is geclaimd, aanwezig geweest. De presentielijsten hebben betrekking op trainingen die zijn gegeven tussen 29 oktober 2010 en 20 oktober 2011.
14. Eiseres is een erkend leerbedrijf conform artikel 7.2.10 van de WEB, hetgeen wil zeggen dat zij bevoegd is de beroepspraktijkvorming voor een opleiding te verzorgen. Aan [A] is in december 2010 een certificaat voor de training Praktijkbegeleider uitgereikt. Blijkens een presentielijst van 9 december 2010 heeft de heer Doedens de cursus Praktijkbegeleider (BPV) gevolgd.
15. Vanaf 8 oktober 2013 heeft een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden bij eiseres. Het boekenonderzoek was uitsluitend gericht op de juistheid van de op grond van de WVA geclaimde afdrachtvermindering onderwijs. Van het boekenonderzoek is met dagtekening 11 december 2013 een rapport opgesteld.
16. In het rapport staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“
5 Afdrachtvermindering onderwijs
(…) Ten tijde van de controle waren van de eerder vermelde leerling/werknemers de praktijkovereenkomsten (POK) en de onderwijsovereenkomsten (OO) van de periode 29 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2012 aanwezig. Op deze praktijkovereenkomsten worden de deelnemer, de praktijkbiedende organisatie (de inhoudingsplichtige), het Kenniscentrum [A NAAM ORGANISATIIE] , Kenniscentrum Stichting [A ONDERWIJSINSTELLING] ( [A ONDERWIJSINSTELLING] ) en de onderwijsinstellingen [B ONDERWIJSNSTELLING] en [A ONDERWIJSINSTELLING] vermeld.
Volgens deze overeenkomsten worden de onderstaande opleidingen gevolgd:
Naam opleidingen (Crebo) : Werkvoorbereider Timmerindustrie (94652, niveau 4)
: Montagemedewerker Timmerindustrie (94610, niveau 2)
: Allround machinaal houtbewerker Timmerind. (93533, niveau 3)
: Meewerkend leidinggevende mach.houtbew. (94550, niveau 4)
: (…)
Naam onderwijsinstellingen : Kenniscentrum [A ONDERWIJSINSTELLING]
: [A NAAM INSTITUUT] Trainingen / [B ONDERWIJSNSTELLING]
Uit deze overeenkomsten blijkt onder andere dat vanuit de onderwijsinstelling [A ONDERWIJSINSTELLING] de praktijkbegeleider [F] is aangesteld en dat deze opleidingen een studielast van 3.200 of 6.400 klokuren hebben. (…)
Aan de hand van onder andere deze overeenkomsten, de inhoud van de opleidingen, de werkboeken, de praktijkopdrachten, de theorielessen en de presentielijsten zijn de juistheid en de volledigheid van de ingediende afdrachtvermindering onderwijs bepaald.
In het jaar 2010 is (…) gestart met de training “Slimmer produceren” waarvoor vrijwel het voltallige personeel werd ingeschreven. Het onderwijsprogramma van “Slimmer produceren” is opgesteld door [A NAAM INSTITUUT] Trainingen (…).
Bij het onderdeel “Diploma” wordt verder vermeld dat de leerling/werknemers worden ingeschreven voor een beroepsopleiding (zie eerder) en dat gedurende het traject een EVC toetsing door het [A ONDERWIJSINSTELLING] zal worden afgenomen. (…)
In deze training van 15 tweewekelijkse dagdelen van elk 3 uur wordt kennis overgedragen en getraind op het ontwikkelen van inzicht en vaardigheden. (…)
Uit bovenvermelde informatie van [A NAAM INSTITUUT] blijkt dat de training “Slimmer Produceren” een zeer praktische training is die binnen de eigen organisatie plaatsvindt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om zich technisch verder te bekwamen met als doel het behalen van een MBO-diploma. (…)
Op grond hiervan voldoet deze training
nietaan de wettelijke eisen van een (beroeps)opleiding conform artikel 7.1.2 WEB (…).
De training “Slimmer Produceren” is geen Crebo gecertificeerde opleiding én de eerder vermelde Crebo-opleidingen (2 jarige MBO-opleidingen) zijn niet gevolgd. Volgens de praktijkovereenkomsten zijn de opleidingen gestart op 29 oktober 2010 en beëindigd op 29 oktober 2012. Echter, uit de presentielijsten (van ESF/Slimmer Produceren) blijkt dat de opleidingen in de periode 29 oktober 2010 tot en met 20 oktober 2011 zijn gevolgd. Daarnaast is de onderwijsinstelling niet het [A ONDERWIJSINSTELLING] Trainingscentrum, maar [A NAAM INSTITUUT] Trainingen. Ook de praktijkbegeleider volgens de praktijkovereenkomst, de heer [K] , komt niet overeen met de namen op de presentielijsten, de heren [L] en [M] . Er zijn geen werkboeken bijgehouden waarin het verloop van de opleiding (inclusief theorie- en praktijkopdrachten, beoordelingen en afgeronde taken) is vastgelegd. Verder komen de klokuren (de studielast) van (…) 3.200 en 6.400 uit de praktijkovereenkomsten niet overeen met de werkelijke uren van in totaal 45 uur (15 dagdelen van 3 uur).
Hieruit blijkt dat de opleidingen volgens de praktijk- en onderwijsovereenkomsten
nietgelijk zijn aan de door [A NAAM INSTITUUT] verzorgde trainingen. Het door [A NAAM INSTITUUT] aangeboden en verzorgde traject voldoet derhalve
nietaan de formele voorschriften.
Op grond van bovenvermelde komen de training “Slimmer Produceren” en (…)
nietin aanmerking voor de afdrachtvermindering onderwijs.”
17. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder ten aanzien van een vijftal werknemers geconcludeerd dat de afdrachtvermindering onderwijs ten onrechte is geclaimd. Verweerder heeft ten aanzien van de voor werknemer [N] geclaimde afdrachtvermindering geconstateerd dat deze terecht is toegepast. De voor de overige werknemers ( [G] , [H] , [I] , [J] en [O] ) toegepaste afdrachtverminderingen zijn bij de bestreden naheffingsaanslag gecorrigeerd.
Geschil18. In geschil is thans nog of verweerder voor een viertal werknemers ( [G] , [H] , [I] en [J] ) terecht de door eiseres geclaimde afdrachtvermindering onderwijs heeft gecorrigeerd. Ten aanzien van werknemer [O] heeft verweerder zich in zijn conclusie van dupliek op het standpunt gesteld dat, gelet op het hierna genoemde arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016, de afdrachtvermindering ten onrechte is gecorrigeerd. De afdrachtvermindering voor deze werknemer is derhalve niet langer in geschil.
19. Eiseres stelt dat de werknemers allen de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd van de beroepsbegeleidende leerweg (hierna: de BBL) van een beroepsopleiding in de zin van artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (tekst tot 1 januari 2012; hierna: de WEB). Voorts stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Tevens verzoekt eiseres verweerder te veroordelen tot vergoeding van de integrale kosten van het geding voor zover het gaat om de uren die zijn besteed aan het bestrijden van het standpunt van verweerder over de inhoud van de opleiding. Deze kosten stelt eiseres op € 4.000.
20. Verweerder stelt dat de door de vier werknemers gevolgde training ‘Slimmer produceren’ niet kwalificeert als beroepspraktijkvorming van de BBL van een beroepsopleiding in de zin van de WEB. Gelet hierop bestaat volgens verweerder geen recht op de afdrachtvermindering onderwijs voor deze werknemers. Vanwege het hiervoor bij de geschilomschrijving onder 18 gestelde concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met € 2.737. Verweerder stelt voorts dat eiseres recht heeft op een forfaitaire vergoeding van de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
21. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
22. Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a, van de WVA is de afdrachtvermindering onderwijs van toepassing voor de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdelen a tot en met e van de WEB.
23. Ingevolge artikel 7.1.2, tweede lid, van de WEB is een opleiding een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van eindtermen dan wel gericht op het behalen van een diploma. Ingevolge het derde lid van deze bepaling wordt elke opleiding afgesloten met een examen. Elke onderwijseenheid die, onderscheidenlijk elk samenstel van onderwijseenheden dat leidt tot een deelkwalificatie, wordt afgesloten met een toets.
24. Ingevolge artikel 7.2.2, eerste lid, van de WEB worden de volgende beroepsopleidingen onderscheiden:
a. de assistentopleiding
b. de basisberoepsopleiding
c. de vakopleiding
d. de middenkaderopleiding
e. de specialistenopleiding, en
f. andere opleidingen.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kan de beroepsopleiding, voor zover van belang, bestaan uit een beroepsbegeleidende leerweg, omvattend een praktijkdeel van 60% of meer van de studieduur.
25. Ingevolge artikel 7.2.8 van de WEB (tekst vanaf 1 januari 2012) maakt van elke beroepsopleiding onderricht in de praktijk van het beroep deel uit (beroepspraktijkvorming). De beroepspraktijkvorming kan voor een deel plaatsvinden in de periode waarin de deelnemer is ingeschreven voor een opleidingsdomein of een kwalificatiedossier. De beroepspraktijkvorming wordt ingevolge het tweede lid van de bepaling verzorgd op grondslag van een overeenkomst tussen de [rechtbank: onderwijs-]instelling, de deelnemer en het bedrijf dat beroepspraktijkvorming verzorgt.
26. Ingevolge artikel 1.1.1, sub t1, van de WEB is een kwalificatiedossier een document waarin een of meer kwalificaties zijn beschreven. Ingevolge artikel 1.1.1, sub t, in samenhang met artikel 7.1.3 van de WEB is een kwalificatie het geheel van bekwaamheden die een afgestudeerde van een beroepsopleiding kwalificeren voor het functioneren in een beroep of een groep van samenhangende beroepen, in het vervolgonderwijs en als burger en dat is beschreven binnen een kwalificatiedossier. De kwalificatiedossiers worden vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (artikel 7.2.4 van de WEB).
27. In het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) zijn de erkende beroepsopleidingen opgenomen. Aan iedere beroepsopleiding is een code toegekend, de Crebo-code. De Crebo-codes voor dezelfde opleiding zijn in de loop van de tijd aan verandering onderhevig.
28. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:38, voor zover van belang, het volgende overwogen: 2.3.2.Belanghebbende maakt aanspraak op de afdrachtvermindering die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (tekst 2010 en 2011; hierna: de Wva). Deze afdrachtvermindering is van toepassing met betrekking tot “de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een [HR: nader aangeduide] beroepsopleiding”. Hierin kan niet de eis worden gelezen dat de werknemer een (volledige) beroepsopleiding volgt. Hetgeen de werknemer moet volgen is ‘de beroepspraktijkvorming’. Wel volgt hieruit dat het moet gaan om een beroepspraktijkvorming die als zodanig deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een van de beroepsopleidingen die in voornoemde bepaling worden aangeduid.
Het middel moet worden toegegeven dat de positie van een jeugdige werknemer op de arbeidsmarkt vooral verbetert na afronding van een volledige opleiding. Voorts is in de parlementaire geschiedenis steun te vinden voor de opvatting dat de afdrachtvermindering onderwijs alleen kan worden toegepast als een (volledige) beroepsopleiding wordt gevolgd (vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 458, nr. 3, blz. 9-10, en Kamerstukken I 1995/96, 24 458, nr. 122b, blz. 1, en Kamerstukken II 1997/98, 26 060, nrs. 1-2, blz. 8). Deze omstandigheden echter zijn van onvoldoende gewicht om aan belanghebbende haar op de wettekst steunende aanspraak op de afdrachtvermindering te ontzeggen. Het eerste middel faalt derhalve.
(…)
29. Teneinde te beoordelen of verweerder terecht de afdrachtvermindering onderwijs heeft geweigerd, dienen naar het oordeel van de rechtbank twee vragen te worden beantwoord. De eerste vraag is of het lesprogramma ‘Slimmer produceren’ onderdeel is van de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding in de zin van artikel in de zin van artikel 7.2.2 van de WEB. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de betreffende werknemers daadwerkelijk een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd als onderdeel van een beroepsopleiding.
30. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust, met al hetgeen zij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat het lesprogramma ‘Slimmer produceren’ onderdeel is van de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft onder meer verwezen naar het door [A ONDERWIJSINSTELLING] – een erkende onderwijsinstelling die beroepsopleidingen in de timmerindustrie verzorgt – opgestelde Verantwoordingsdocument. Uit dit document volgt onder meer het volgende. Het Verantwoordingsdocument heeft betrekking op de opleidingen ondersteunende vorming houtberoepen op de niveaus 2, 3 en 4. Deze opleidingen zijn onderdeel van beroepsopleidingen in de zin van de WEB, hetgeen blijkt uit de aan deze opleidingen toegekende Crebo-codes die in het Verantwoordingsdocument worden genoemd. Twee van de vier werknemers waarvoor de afdrachtvermindering in geschil is, waren ingeschreven voor een beroepsopleiding genoemd in het Verantwoordingsdocument. Uit het Verantwoordingsdocument volgt dat het programma ‘Slimmer produceren’ door [A ONDERWIJSINSTELLING] is opgesteld als scholingsprogramma binnen de kwalificatiedossiers van de opleidingen ondersteunende vorming houtberoepen op de niveaus 2, 3 en 4. Het is een breed, groepsgewijs programma dat op de genoemde niveaus wordt aangeboden in het eerste leerjaar. Iedere werknemer volgt in zijn beroepspraktijkvormingsdossier ‘Slimmer produceren’. Uit het Verantwoordingsdocument volgt dat het programma in ieder geval deel uitmaakt van de daar genoemde opleidingen ondersteunende vorming houtberoepen, welke opleidingen onderdeel zijn van de genoemde beroepsopleidingen. Eiseres heeft voorts verwezen naar een (als productie 1 bij het nader stuk van 8 juni 2016 overgelegd) schema waarin de kerntaken die zijn vastgelegd in de voor alle beroepsopleidingen – waarvoor de werknemers voor wie de afdrachtvermindering in geschil is zijn ingeschreven – opgestelde kwalificatiedossiers, zijn gekoppeld aan de competenties die in het eerste leerjaar binnen het programma ‘Slimmer produceren’, zijn behandeld. Verder heeft eiseres ter zitting toegelicht dat de (theoretische) training ‘Slimmer produceren’ onderdeel is van het eerste leerjaar het programma Slimmer produceren, en dat deze opleiding voor het overige op de werkvloer plaatsvindt. Dit is, aldus eiseres, in overeenstemming met het karakter van de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg, die immers met name in de praktijk, op de werkvloer, plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de genoemde documenten, mede gelet op de toelichting die eiseres ter zitting heeft gegeven, de noodzakelijke koppeling gemaakt tussen het programma ‘Slimmer produceren’ en de Crebo-beroepsopleidingen waarvan dit programma uiteindelijk deel uitmaakt. Dat de training ‘Slimmer produceren’ door [A NAAM INSTITUUT] trainingen is gegeven doet hieraan niet af. Niets staat er immers aan in de weg dat het onderwijs door de instelling wordt uitbesteed aan een andere uitvoerder. Nu aan de uitvoering van het onderwijs een overeenkomst tussen [A ONDERWIJSINSTELLING] en [A NAAM INSTITUUT] ten grondslag ligt waaruit blijkt dat [A NAAM INSTITUUT] erkend uitvoerder van onderwijs is die zich bovendien aan een toezichtskader dient te houden, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om in de uitvoering door [A NAAM INSTITUUT] een belemmering te zien. Dat in de training ‘Slimmer produceren’ geen onderscheid is gemaakt naar de verschillende MBO-niveaus doet hieraan evenmin af. Zoals eiseres immers ter zitting heeft verklaard, wordt het gehele programma ‘Slimmer produceren’ op de werkvloer omgezet in maatwerk afhankelijk van het niveau van de betreffende werknemer. De rechtbank heeft, mede gelet op het praktijkgerichte karakter van de beroepspraktijkvorming, geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Bovendien blijkt uit het hiervoor genoemde schema dat op alle niveaus een koppeling bestaat met de kerntaken en competenties binnen de kwalificatiedossiers. Het voorgaande betekent dat de eerste vraag, of het programma ‘Slimmer produceren’ onderdeel uitmaakt van de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding, bevestigend moet worden beantwoord. Een verdergaande toets zoals verweerder heeft aangelegd, namelijk of de kwaliteit van de opleiding past binnen de WEB, gaat naar het oordeel van de rechtbank verder dan waartoe verweerder in het kader van de vraag of recht bestaat op de afdrachtvermindering onderwijs bevoegd is.
31. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de betreffende werknemers daadwerkelijk een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd als onderdeel van een beroepsopleiding. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag bevestigend. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de praktijkovereenkomsten en de onderwijsovereenkomsten blijkt dat alle werknemers waren ingeschreven voor een volledige beroepsopleiding op MBO-niveau. De werknemers hebben, zoals blijkt uit de overgelegde presentielijsten, allen de trainingen ‘Slimmer produceren’ gevolgd en hiervoor ook een certificaat ontvangen. Dat deze trainingen in totaal slechts 45 uur hebben geduurd maakt niet dat, zoals verweerder stelt, het aantal uren dat op de praktijkovereenkomsten staat vermeld, niet is behaald. De trainingen betroffen immers slechts het theoretische gedeelte van de beroepspraktijkvorming. Daarnaast heeft de beroepspraktijkvorming, zoals hiervoor reeds overwogen, grotendeels op de werkvloer plaatsgevonden. Dit blijkt onder meer uit de portfolio’s van de betreffende werknemers die eiseres heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat de werknemers praktijkopdrachten hebben gemaakt in het kader van de beroepspraktijkvorming. Voorts is aan alle werknemers in juni dan wel juli 2011 een EVC-certificaat uitgereikt waarin wordt aangegeven over welke competenties zij reeds beschikken in het kader van de MBO-opleiding waarvoor zij zijn ingeschreven. Hieruit blijkt eveneens dat het eerste leerjaar waarin het programma ‘Slimmer produceren’ werd gevolgd en een eventueel tweede leerjaar, waren gericht op het behalen van de nodige competenties behorende bij een beroepsopleiding.
Verweerder heeft verder aangevoerd dat de dossiers ‘rammelen’: onduidelijk is wie de praktijkbegeleider was omdat zowel de namen [F] als [A] worden genoemd, en de praktijk- en onderwijsovereenkomsten zijn pas later (de meeste in januari/februari 2011) ondertekend. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat vanuit [A ONDERWIJSINSTELLING] als praktijkbegeleider [F] was aangesteld en als zodanig vermeld op de praktijkovereenkomsten. Deze bewaakte het onderwijsproces en was daartoe veel bij eiseres aanwezig. [A] was de praktijkopleider binnen het erkende leerbedrijf waarbinnen de beroepspraktijkvorming plaatsvond en is hiervoor ook gekwalificeerd. Hij zorgde met name voor de begeleiding van de werknemers op de werkvloer, zoals hij ter zitting nog heeft toegelicht. Voorts heeft eiseres verklaard dat de trainingen van [A NAAM INSTITUUT] door een ander werden verzorgd dan door de praktijkbegeleider vanuit [A ONDERWIJSINSTELLING] . Met betrekking tot de ondertekening van de overeenkomsten heeft eiseres gesteld dat er in ieder geval getekende overeenkomsten van alle werknemers zijn en dat deze pas later zijn ondertekend omdat deze moesten worden aangemeld bij de instelling en pas daarna werden toegestuurd en ondertekend. De rechtbank ziet, gelet op de logische en geloofwaardige toelichting door eiseres, in een en ander geen aanleiding om in twijfel te trekken dat onderwijs in de zin van artikel 7.1.2 van de WEB is gevolgd. Daarbij merkt de rechtbank op dat artikel 7.2.8 van de WEB niet vereist dat ondertekende schriftelijke overeenkomsten aanwezig zijn voorafgaand aan de aanvang van de beroepspraktijkvorming. Dat de trainingen maar een jaar hebben geduurd terwijl op de overeenkomsten staat vermeld dat de opleiding twee jaar duurt, maakt niet dat de werknemers geen beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. De werknemers waren nu juist immers ingeschreven voor een beroepsopleiding en niet voor een opleiding ‘Slimmer produceren’. Dit programma vormde echter wel het eerste leerjaar van de beroepsopleiding, waarmee overeenstemt dat de trainingen gedurende een jaar zijn gegeven. Het hiervoor overwogene betekent dat ook de vraag of de betreffende werknemers daadwerkelijk de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd, bevestigend moet worden beantwoord.
32. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres voor alle werknemers waarvoor verweerder het beroep op de afdrachtvermindering onderwijs heeft afgewezen, recht heeft op de afdrachtvermindering. Dit betekent dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat de naheffingsaanslag geheel dient te worden vernietigd. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding voor zover het betreft de kosten gemaakt in verband met het innemen van inhoudelijke stellingen door verweerder. Voor zover verweerder beoogd heeft inhoudelijk stelling te nemen, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig onzorgvuldig dat dit een integrale vergoeding rechtvaardigt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de bestreden naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, en mr. H. de Jong en mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.