ECLI:NL:RBNHO:2016:7805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/660019-12 (
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een politieambtenaar voor schuld bij aanvaring op het Uitgeestermeer

Op 20 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, een verbalisant van de politie werkzaam bij de Dienst Waterpolitie. De zaak betreft een aanvaring op 14 juni 2011 op het Uitgeestermeer, waarbij de verdachte als bestuurder van een politieboot betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten laste was gelegd dat hij door zijn gedrag als bestuurder van de motorboot schuld had aan het zware lichamelijke letsel van een opvarende van een andere boot, genaamd [slachtoffer]. De officier van justitie heeft echter gerekwireerd tot vrijspraak, omdat de toedracht van de aanvaring niet vaststond en er onvoldoende bewijs was voor schuld aan de zijde van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het technisch onderzoek in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte onvoorzichtig of nalatig had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat er geen wettig bewijs was voor de schuld van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/660019-12 (P)
Uitspraakdatum: 20 september 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Versteeg, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2011 in de gemeente Uitgeest, op het Uitgeestermeer, als bestuurder van een snelle motorboot, te weten een (niet als politievaartuig herkenbare) politiesurveillance motorboot, (merk Chaparral) (gedurende de uitoefening van zijn ambt of beroep als politieambtenaar werkzaam bij de Dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke politiediensten) en derhalve als degene die zich tijdens het varen zodanig heeft gedragen dat onder meer geen hinder en/of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gevaren, immers heeft hij, verdachte, deze motorboot met een zodanig hoge snelheid naar een (mogelijk te snel varende) opblaasbare snelle motorboot (merk Suzumar, type MX-390) gevaren, althans heeft hij deze motorboot op zodanige wijze bestuurd, dat hij met (de stuurboordzijde van) die door hem bestuurde snelle motorboot in botsing of aanvaring is gekomen met (de bakboordzijde van) die opblaasbare snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een opvarende van die opblaasbare motorboot, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een zware hersenschudding) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze [slachtoffer] was ontstaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Inleiding
Op 14 juni 2011 heeft op het Uitgeestermeer een aanvaring plaatsgevonden tussen twee vaartuigen, te weten een politieboot (een onopvallende surveillancemotorboot van het merk Chaparral) die werd bestuurd door verdachte, werkzaam bij de Dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, en een rubberboot met buitenboordmotor (van het merk Suzumar), in welke boot [slachtoffer] als passagier aanwezig was. [slachtoffer] is na de aanvaring overgebracht naar het VU medisch centrum in Amsterdam en stelt sindsdien aanzienlijke gezondheidsklachten te hebben.
Verdachte heeft verklaard dat hij het vermoeden had dat de Suzumar sneller voer dan was toegestaan. Verdachte wilde daarom deze boot benaderen ter zake overtreding van de maximum snelheid alsmede om deze boot/schipper aan een controle te onderwerpen. Daartoe heeft verdachte zijn snelheid verhoogd en een ruime bocht over bakboord gemaakt met de bedoeling om vervolgens op gelijke koers met de Suzumar te komen, op een afstand van ongeveer 3 meter naast de Suzumar.
In deze strafprocedure wordt verdachte tenlastegelegd dat het aan zijn schuld is te wijten dat een ander – [slachtoffer] - zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar ambts-of beroepsbezigheden is ontstaan (artikel 308 juncto artikel 309 van het Wetboek van Strafrecht). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is aldus vereist dat komt vast te staan dat sprake is van 1) ‘culpa’ aan de zijde van verdachte en 2) letsel als hierboven weergegeven aan de zijde van [slachtoffer] . Voor de conclusie dat sprake is van ‘culpa’ aan de zijde van verdachte is een zekere mate van verwijtbaarheid noodzakelijk. Een zekere mate van onachtzaamheid, onvoorzichtigheid of onoplettendheid moet aanwezig zijn.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Uit het dossier is volgens de officier van justitie de toedracht van de aanvaring niet vast komen te staan. Niet met zekerheid is na te gaan wat de koers en de snelheid is geweest van de KLPD-boot en evenmin wat de koers en de snelheid van de Suzumar was. Derhalve is niet vast te stellen of de wijze van benaderen van de Suzumar door verdachte zodanig onvoorzichtig of onzorgvuldig is geweest dat kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 308 juncto artikel 309 van het Wetboek van strafrecht. Uit het feit dat een aanvaring heeft plaatsgevonden, kan nog niet worden afgeleid dat er sprake is van schuld, ook niet in het licht van de Garantenstellung. De getuigen hebben op essentiële onderdelen niet eensluidend verklaard, zodat daaruit geen eenduidig beeld over de toedracht naar voren komt. Ook het technisch onderzoek heeft te weinig vaststaande feiten opgeleverd om te stellen dat verdachte vermijdbaar en verwijtbaar heeft gehandeld en daarmee ‘schuld’ heeft in de zin van artikel 308 juncto artikel 309 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair betoogd dat de beide ten laste gelegde feitelijke handelingen (te weten: ‘een zodanige hoge snelheid’ en ‘op een zodanige wijze bestuurd’) op grond van dit dossier niet kunnen worden bewezen, zodat vrijspraak dient te volgen omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag (culpa). Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding of normschending en meer subsidiair dat er geen sprake is van causaal verband tussen de normschending en het ingetreden gevolg (het ongeval en daarmee het veronderstelde letsel van [slachtoffer] ), zodat ook daarom vrijspraak moet volgen.
3.4.
VrijspraakMet de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Het dossier verschaft onvoldoende duidelijkheid over de toedracht van de aanvaring. Zo is sprake van volstrekt tegengestelde verklaringen door getuigen en is op grond van technisch onderzoek door deskundigen geen eenduidig beeld naar voren gekomen over de koers en de snelheid van de door de beide bij de aanvaring betrokken boten. Mitsdien is onvoldoende bewijs voorhanden om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van ‘culpa’ aan de zijde van verdachte, zodat de rechtbank verdachte (reeds daarom) zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde feit.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.298,68 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2016.