Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
(gemachtigde: mr. H.A. Schoordijk).
Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, te Haarlem.
[naam 9] .
HAA 16/1089 en HAA 16/1097.
1.De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
nr. 717840/758237 (nota van beantwoording) heeft verweerder op de zienswijzen gereageerd en daarin aanleiding gezien het ontwerpbesluit op enkele punten te wijzigen.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder ontheffing verleend voor het doden van damherten met gebruikmaking van geweren met geluiddempers en de inzet van honden, niet zijnde lange honden, in de AWD en het NPZK. De ontheffing, die is verleend voor de periode vanaf de inwerkingtreding van het besluit tot het einde van de duur van het FBP, geldt tot de verzochte ondergrens is bereikt van 800 damherten in de AWD en 200 damherten in het NPZK. Aan dit besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het FBP - ten grondslag gelegd dat als gevolg van de groeiende populatie damherten in de AWD en het NPZK aanzienlijke schade is en zal ontstaan aan de flora en fauna ter plaatse en dat vanwege aanrijdingen met damherten de openbare veiligheid, te weten de verkeersveiligheid, in geding is. Daarom is volgens verweerder beheer van de populatie damherten noodzakelijk. Nu is aangetoond dat sprake is van een schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied, kan ook ontheffing worden verleend met het oog op het reguleren van de populatieomvang. Uit het FBP en de reeds uitgevoerde maatregelen blijkt dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn om de schade aan flora en fauna te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten. Voorts zal de gunstige staat van instandhouding van het damhert door de verlening van de ontheffing niet in gevaar komen.
(a) in het belang van de openbare veiligheid; (…)
(d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna; of
(e) met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Op grond van het vierde lid wordt de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
3.2. Met de hiervoor onder 3.1. weergegeven motivering heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat het FBP - gelet op de wijze van totstandkoming - niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. De wetgever heeft, zo verweerder stelt en volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Ffw, in het bijzonder de Nota naar aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II, 1996-1997, 23 147, nr. 12), het planmatig faunabeheer in totaliteit niet beschouwd als een overheidstaak. In zoverre het openbaar belang daarbij wel betrokken wordt geacht, heeft de wetgever ter behartiging daarvan specifieke bevoegdheden toegekend aan, in het bijzonder, de organen van de provincies, zoals de goedkeuring van het faunabeheerplan overeenkomstig artikel 30, eerste lid, Ffw. Het goedkeuringsbesluit kan in een procedure als onderhavige - zoals ook thans het geval is - aan de orde worden gesteld. Met deze systematiek heeft de wetgever de Faunabeheereenheid een prominente rol toegekend bij het beheren van beschermde inheemse diersoorten en het voorkomen dat deze soorten schade aanrichten. Daarbij handelt zij op basis van een vrijstelling of ontheffing (bijvoorbeeld op grond van artikel 68 Ffw) welke op basis van de wet is verleend en waaraan op grond van artikel 30 Ffw een goedgekeurd faunabeheerplan ten grondslag ligt. De omstandigheid dat de aan een faunabeheerplan ten grondslag liggende uitgangspunten en afwegingen zijn ingegeven door de visie van de in de Faunabeheereenheid vertegenwoordigde organisaties is hier logischerwijs het gevolg van. Dat slechts een selecte groep deskundigen om advies is verzocht en de belangen die de Dierenbescherming en Recreatie Noord-Holland behartigen geen onderdeel uitmaken van het FBP is juist, doch brengt geenszins met zich dat daarom niet van het FBP mag worden uitgegaan. De beroepsgrond faalt.
5. Eiseres stelt verder dat de ontheffing ten onrechte is gebaseerd op het belang van voorkomen van schade aan flora en fauna, zoals neergelegd in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, Ffw.
M. Kuipers, B. Ares & G. Ruessink, “Grootschalig herstel van stuivende duinen”, in De Levende Natuur, jaargang 117, nr. 3, mei 2016, het artikel van F.J. Koning en H.J. Koning van Fitis Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland, “Jaarverslag Roofvogels van de Amsterdamse Waterleidingduinen 2015”, p. 80-83, jaargang 52, nr. 2, 2016, het artikel van E. van der Meijden en K. van der Veen-van Wijk, “Hoe de Sint Jacobsvlinder het Jacobskruiskruid in Meijendel exploiteert”, in Holland’s Duinen nr. 54, november 2009 en het schrijven van H. Niessen, “Veranderingen in de biodiversiteit in de Amsterdamse Waterleiding duinen”. Hieruit volgt volgens eiseres - kort gezegd - dat de gehanteerde methodiek in de onderzoeken die aan het FBP ten grondslag liggen niet juist is. Zo worden aannames gedaan, zonder dat elke factor die van invloed kan zijn op het onderzochte in de analyse is meegenomen of anders verantwoord is uit te sluiten. Ook wordt geen rekening gehouden met andere wezenlijke factoren dan damherten (zoals bijvoorbeeld stikstofdepositie en de invloed van de mens). Ook worden alle effecten volgens eiseres ten onrechte aan damherten toegeschreven, terwijl uit de onderzoeken niet een direct negatief effect blijkt op de trends van de diverse plant- en diersoorten.