ECLI:NL:RBMNE:2016:3355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
C/16/415043 / KG ZA 16-354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bijvoeren en creëren van beschutting voor grote grazers in de Oostvaardersplassen

In deze zaak vordert de Stichting Welzijn Dieren Oostvaardersplassen in kort geding dat Staatsbosbeheer en de Staat worden veroordeeld tot het bijvoeren van grote grazers in de Oostvaardersplassen tijdens de wintermaanden, het creëren van beschutting en het terugbrengen van het aantal grote grazers. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 juni 2016 geoordeeld dat de vorderingen van de stichting worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat Staatsbosbeheer en de Staat een beleid hanteren waarbij grote grazers die onnodig lijden in een vroeg stadium worden afgeschoten en dat zij niet worden bijgevoerd, behoudens twee uitzonderlijke gevallen. De rechtbank concludeert dat dit beleid niet in strijd is met de zorgplicht zoals neergelegd in de Flora- en Faunawet en de Wet Dieren. De rechtbank stelt vast dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen als wilde dieren moeten worden aangemerkt en dat het beleid van Staatsbosbeheer en de Staat in overeenstemming is met de ecologische doelstellingen van het natuurgebied. De vorderingen van de stichting worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/415043 / KG ZA 16-354
Vonnis in kort geding van 22 juni 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING WELZIJN DIEREN OOSTVAARDERPLASSEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Soest,
eiseres,
hierna te noemen: Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen,
advocaat mrs. M.L.C. Snoeks en C.H. Schreuder,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
hierna te noemen: Staatsbosbeheer
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDENen meer speciaal het Ministerie van Economische zaken,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de Staat,
gedaagden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: Staatsbosbeheer c.s.,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de producties 1 tot en met 14 van Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen,
  • de producties 1 tot en met 9 van Staatsbosbeheer c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 8 juni 2016,
  • de pleitnota van Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen,
  • de pleitnota van Staatsbosbeheer c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft als doel het behartigen en bevorderen van het welzijn van de dieren in het natuurgebied de Oostvaardersplassen.
2.2.
Staatsbosbeheer is een zelfstandig bestuursorgaan, thans ressorterend onder het Ministerie van Economische Zaken. Staatsbosbeheer was daarvoor ressorterend onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). LNV is per 14 oktober 2010 opgegaan in het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit Ministerie is weer opgegaan in het huidige Ministerie van Economische Zaken.
2.3.
De Oostvaardersplassen is eigendom van Staatsbosbeheer en wordt door deze beheerd in overeenstemming met door de Staat geformuleerd beleid.
2.4.
Het natuurgebied de Oostvaardersplassen bestaat sinds 1968 en heeft een oppervlakte van ongeveer 5600 hectare.
2.5.
In de Oostvaardersplassen zijn heckrunderen, konikpaarden en edelherten uitgezet. Deze dieren worden door Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen tezamen aangeduid als de grote grazers.
2.6.
Het natuurgebied is omgeven door een hek (raster), zodanig dat de grote grazers het terrein niet kunnen verlaten.
2.7.
Het beleid inzake de omgang met de grote grazers is vastgelegd in de volgende documenten:
- de Leidraad Grote Grazers (hierna: de Leidraad) dat in het jaar 2000 is opgesteld en
vastgesteld door de Staatssecretaris van het Ministerie van LNV,
- het Calamiteitenplan – bijvoeren in de Oostvaardersplassen,
- het Predatormodel,
- het Managementplan Oostvaardersplassengebied 2011-2015,
- het Protocol Vroeg Reactief Beheer.
2.8.
Uit de Leidraad blijkt dat de Oostvaardersplassen tot een type natuurgebied hoort (de ‘grote eenheden natuurgebied’) waarin het handelen van de mens een ondergeschikte rol speelt, waar natuurlijke processen een belangrijke rol spelen en waarin de populatieontwikkeling van de grote grazers een onlosmakelijk onderdeel van het ecosysteem vormt. In andere natuurgebieden worden de grote grazers meer gezien als onderdeel van het onderhoud aan het terrein dat anders door de mens zou worden verricht.
2.9.
In de Leidraad is ten aanzien van de grote grazers (heckrunderen en koninkpaarden) in de ‘grote eenheden natuurgebied’ – voor zover hier van belang – het volgende beleid geformuleerd:
“ (i) bij dreigende overschrijding van de draagkracht vindt preventief aantalsregulatie plaats;
(ii) de beheerder dient in te grijpen (in de praktijk: het dier zo pijnloos mogelijk doden) als hij geconfronteerd wordt met een gewond of ziek dier dat uitzichtloos of ernstig lijdt, of dat zich anderszins in een uitzichtloze situatie bevindt en ernstig lijden moet worden gevreesd;
(iii) grote grazers worden in beginsel niet bijgevoerd, behalve (a) als essentiële voedingsstoffen (zoals mineralen) ontbreken of onbereikbaar zijn of (b) als er vanwege onvoorziene omstandigheden grote sterfte dreigt (crash). “.
Het begrip ‘crash’ is in het door Staatsbosbeheer opgestelde Calamiteitenplan voor de Oostvaardersplassen omschreven als (samengevat): indien 60% van de populatieomvang/soort uitvalt binnen drie maanden of indien de populatie zakt onder 100 dieren per soort.
2.10.
In het Calamiteitenplan is onder het kopje “Beleid Staatsbosbeheer” – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“ In de Oostvaardersplassen is bijvoeren in beginsel niet toegestaan. Het heeft veel negatieve gevolgen voor het gebied en de grazers, is strijdig met de doelstelling van een zo natuurlijk mogelijk beheer en het is voor edelherten bij wet verboden. “
2.11.
Het afschieten van dieren in de Oostvaardersplassen die uitzichtloos of ernstig lijden, vindt plaats volgens het zogenaamde ‘predatormodel’. Het predatormodel hield oorspronkelijk in dat een dier in de stervensfase wordt gedood door afschot. Vanaf 2004 wordt het verbeterde predatormodel toegepast, dat inhoudt dat een dier wordt afgeschoten op het moment dat het verzwakt is en zich gaat afscheiden van de kudde. Sinds de tweede helft van 2005 is dit model nog weer aangescherpt, doordat nu ook dieren kunnen worden afgeschoten (met gebruik van een geluidsdemper) die uitzichtloos lijden maar in de kudde blijven.
2.12.
In maart 2005 is een periode van vorst en sneeuwval opgetreden, als gevolg waarvan de grote grazers ernstige honger leden en een sterfte optrad van 15 à 20 dieren per dag. Naar aanleiding van deze sterfte heeft de minister van LNV in de Tweede Kamer toegezegd een evaluatie van de situatie in de Oostvaardersplassen op te zullen stellen. Daartoe heeft de minister advies gevraagd aan de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) en de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG). De adviezen van de RDA en de RLG waren verdeeld. Het advies van de RLG komt erop neer dat het predatormodel moet worden aangescherpt, dat de dieren niet moeten worden bijgevoerd en dat moet worden geaccepteerd dat ecologisch beheer leidt tot periodes van, wat de RLG noemt, verminderd welzijn. De RDA stelt zich in zijn advies op het standpunt dat de draagkracht van het terrein is overschreden. Hij adviseert gedurende het jaar dieren in kleine aantallen af te schieten en om onderzoek naar de toepassing van anticonceptie te doen.
2.13.
In september 2005 heeft de minister de Tweede Kamer toegezegd advies te zullen vragen aan een internationale groep van deskundigen over het beheer van de Oostvaardersplassen. De International Committee on the Management of large herbivores in the Oostvaardersplassen (ICMO) heeft vervolgens in juni 2006 advies uitgebracht.
Het advies van de ICMO houdt, voor zover thans van belang, in dat het bijvoeren van grote grazers en edelherten niet wordt aanbevolen.
De reden voor dit advies is dat volgens ICMO bijvoeren alleen zin heeft indien het als voorzorgsmaatregel gebeurt (en niet eerst als de dieren in slechte conditie verkeren), en dat het bijvoeren uit voorzorg er toe zou leiden dat de populaties – in strijd met de natuurbeschermingsdoeleinden – blijven groeien.
2.14.
De Dierenbescherming heeft in 2006 Staatsbosbeheer c.s. in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter ‘s-Gravenhage.
Zij heeft zich in het kader van die procedure op het standpunt gesteld dat vaker moet worden bijgevoerd dan het hiervoor weergegeven beleid meebrengt en heeft gevorderd dat de Staat en Staatsbosbeheer worden veroordeeld om onder bepaalde, in het petitum omschreven (weers)omstandigheden, tot bijvoering over te gaan dan wel, bij totale bevriezing, water voor de dieren bereikbaar maken. Een onafhankelijke deskundige zou een en ander moeten controleren en bindende aanwijzingen moeten kunnen geven. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Dierenbescherming bij vonnis van 13 maart 2006 afgewezen (ECLI:NL:RBSGR:2006:AV4486).
2.15.
De Dierenbescherming heeft vervolgens hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 15 februari 2007 (ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ9246) het vonnis van de voorzieningenrechter ’s-Gravenhage bekrachtigd.
2.16.
Op 22 november 2010 heeft de tweede Internationale Commissie betreffende het Management van de Oostvaardersplassen (ICMO2) een advies uitgebracht. In dit advies wordt – onder meer en zakelijk weergegeven – geadviseerd om:
- een nieuwe strategie van vroeg-reactief beheer (in plaats van laat reactief beheer) van de
grote grazers in te stellen,
- 150 hectare extra beschutting in de winterperiode te creëren door tijdelijke openstelling
van (gedeelten van) Driehoek, Kotterbos en Oostvaardersbos,
- extra beschutting voor paarden en runderen te creëren door het maken van 1000 meter
beschuttingsrichels van het Hollandse Hout,
- bijvoeren te vermijden.
2.17.
Eind 2010 heeft de politieke behandeling van het ICMO2 rapport plaatsgevonden. Hierbij heeft de Staatssecretaris van EL&I besloten een Beheeradviescommissie (BAC) in te stellen om toe te zien op het beheer van de Oostvaardersplassen in lijn met het ICMO2 advies.
2.18.
Op 13 december 2013 is het Managementplan Oostvaardersplassengebied
2011-2015 vastgesteld. In dit plan wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij de aanbevelingen van ICMO2.
2.19.
Op 2 december 2014 heeft de BAC haar eindadvies uitgebracht.

3.Het geschil

2.2.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen vordert – samengevat – dat Staatsbosbeheer c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
a) wordt bevolen om de grote grazers bij te voeren in de maanden
december 2016 tot en met april 2017 en in de maanden december tot en met april van
de daaropvolgende jaren, althans in de periode waarin volgens de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierengeneeskundige vastgestelde deskundige dan wel
door een door de voorzieningenrechter vastgestelde onafhankelijke deskundige sprake is
van voedseltekort in de Oostvaardersplassen, dit op straffe van verbeurte van een
dwangsom,
b) wordt bevolen om onmiddellijk, althans voor december 2016, voldoende adequate
beschutting en schuilmogelijkheden voor de grote grazers te creëren binnen de
Oostvaardersplassen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom,
c) wordt veroordeeld om haar beleid per direct, althans op een redelijke termijn van
drie maanden, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, zodanig te
wijzigen dat het aantal grote grazers wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar aantal
zodat dit in evenwicht is met de draagkracht van het terrein, dit door middel van het
verplaatsen van grote grazers naar een ander gebied of door afschot,
d) wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen baseert deze vorderingen op een onrechtmatige daad. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Staatsbosbeheer c.s. handelt onrechtmatig, omdat zij met haar beleid zoals is
neergelegd in de Leidraad, het Calamiteitenplan, het Predatormodel, het Managementplan 2011-2015 en Protocol Vroeg Reactief Beheer (hierna: het beleid) in strijd handelt met primair de wet en subsidiair het ongeschreven recht.
Het beleid heeft tot gevolg dat de grote grazers in de winterperiode onnodig lijden en creperen. In deze winterperiode lijden en overlijden iedere dag grote grazers door verhongering en onvoldoende beschutting. Daarmee wordt het welzijn van de grote grazers geschonden. Staatsbosbeheer c.s. handelt door het uitvoeren van het beleid in strijd met de wet en meer in het bijzonder met de zorgplicht zoals is neergelegd in artikel 2 Flora- en Faunawet en artikel 2.1 Wet Dieren. Daarbij geldt dat de grote grazers als gehouden dieren, en niet als wilde dieren, moeten worden gekwalificeerd.
Staatsbosbeheer c.s. handelt door het uitvoeren van het beleid ook in strijd met het ongeschreven recht. Meer in het bijzonder wordt in strijd gehandeld met de door haar in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel.
3.3.
Staatsbosbeheer c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid inzake de grote grazers onrechtmatig handelt.
4.2.
In dit verband is allereerst aan de orde of het aannemelijk is dat
Staatsbosbeheer c.s. – zoals Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen stelt en Staatsbosbeheer c.s. betwist – haar zorgplicht zoals die is neergelegd in de artikelen 2
Flora- en Faunawet en artikel 2.1 lid 6 Wet Dieren schendt. Deze artikelen luiden als volgt:
Artikel 2.1. lid 6 Wet Dieren:
“ Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.”.
Artikel 2 Flora- en Faunawet:
“ 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede
voor hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs
kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen
worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in
redelijkheid kan worden gevergd, dan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem
kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet
kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”.
4.3.
Het is daarbij – anders dan Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen betoogt – van belang om te bepalen of de grote grazers als wilde dieren dan wel gehouden dieren moeten worden aangemerkt.
4.3.1.
De Flora-en Faunawet, waarop Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen zich beroept, biedt het kader van de regels ter bescherming van dieren behorende tot in het wild levende diersoorten. Deze wet kent geen regels ter bescherming van gehouden dieren. Deze wet mist dus toepassing wanneer geconcludeerd zou moeten worden dat het aannemelijk is dat de grote grazers – zoals Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen stelt en Staatsbosbeheer c.s. betwist – als gehouden dieren moeten worden aangemerkt.
4.3.2.
De Wet Dieren is primair gericht op gehouden dieren. Deze wet bevat – zoals Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen terecht opmerkt – echter ook enkele bepalingen ter bescherming van wilde dieren. Zo bepaalt het zevende lid van artikel 2.1. Wet Dieren dat het bij en krachtens het eerste tot en met het zesde lid bepaalde tevens van toepassing is ten aanzien van andere dan gehouden dieren. De in artikel 2.1. lid 6
Wet Dieren neergelegde zorgplicht geldt dus niet alleen voor gehouden dieren, maar ook voor wilde dieren.
Dit betekent echter – anders dan Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen meent – nog niet dat het er niet toe doet of de grote grazers als gehouden dieren of wilde dieren moeten worden aangemerkt.
De invulling van de zorgplicht kan bij gehouden dieren en wilde dieren verschillend zijn. Dat deze invulling verschillend kan zijn, heeft vooral te maken met het kenmerkende verschil tussen gehouden dieren en in het wild levende dieren, namelijk de beschikkingsmacht van de mens over het dier. Bij gehouden dieren staat de volledige beschikkingsmacht van de mens voorop, terwijl bij wilde dieren het “handen af principe” voorop staat. Bij wilde dieren kan dan ook, anders dan bij gehouden dieren het geval is, de menselijke interventie op gespannen voet staan met het “handen af principe”. Dat vraagt dus om een afweging. De voorzieningenrechter ziet zich bij dit alles gesteund door hetgeen in de Memorie van Toelichting bij Wet Dieren is vermeld.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aannemelijk is dat de grote grazers in het natuurgebied de Oostvaardersplassen als wilde dieren zijn aan te merken. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in zijn arrest van 15 februari 2007 gemotiveerd overwogen dat het niet aannemelijk is dat de grote grazers in de Oostvaardersplassen als gehouden dieren moeten worden aangemerkt. Het gerechtshof heeft bij zijn oordeel betrokken de, in deze procedure door Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen naar voren gebrachte omstandigheden dat de dieren zich bevinden op een terrein dat eigendom is van Staatsbosbeheer en dat de dieren dit terrein niet kunnen verlaten. Het gerechtshof heeft daarbij geoordeeld dat deze omstandigheden, in verband met de grote omvang van het terrein en het daarover gevoerde beheer, onvoldoende gewicht in de schaal leggen om te concluderen dat sprake is van gehouden dieren.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de grote grazers als gehouden dieren moeten worden aangemerkt geen andere omstandigheden aangevoerd dan de hiervoor besproken en door het gerechtshof
’s-Gravenhage verworpen omstandigheden.
4.5.
Het is vervolgens de vraag of het aannemelijk is dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid niet voldoet aan de in artikel 2 Flora- en Faunawet en/of artikel 2.1. lid 6 Wet Dieren neergelegde zorgplicht.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat het voor de invulling van deze zorgplicht van belang is dat het in dit geval om wilde dieren gaat. Als uitgangspunt geldt dat bij wilde dieren het “handen af principe” voorop staat. Dit betekent dat wilde dieren, in beginsel, aan hun lot mogen worden overgelaten. Ook is het zo dat de menselijke interventie op gespannen voet kan staan met dit “handen af principe”.
4.7.
Verder geldt dat op verschillende manieren aan deze zorgplicht kan worden voldaan en dat er verschillend kan worden gedacht over welke manier de voorkeur heeft. Het is – zoals Staatsbosbeheer c.s. ook aanvoert – aan Staatsbosbeheer c.s. om te bepalen op welke manier zij aan haar zorgplicht wenst te voldoen, mits zij maar met de door haar gekozen manier aan haar zorgplicht voldoet. Staatsbosbeheer c.s. heeft op dit punt dus beleidsvrijheid.
4.8.
Vasstaat dat Staatsbosbeheer c.s. beleid heeft ontwikkeld om te voorkomen dat de grote grazers onnodig pijn lijden en creperen. Dit beleid houdt op dit moment
– samengevat – in dat de grote grazers die onnodig lijden en creperen in een vroeg stadium (vroeg reactief beheer) worden afgeschoten en dat zij, behoudens twee uitzonderingsgevallen, niet worden bijgevoerd. De grote grazers worden slechts bijgevoerd, als:
- essentiële voedingsstoffen (zoals mineralen) ontbreken of onbereikbaar zijn,
- er vanwege onvoorziene (uitzonderlijke) omstandigheden (bijvoorbeeld overstroming)
grote (massale) sterfte dreigt (een zogenaamde crash).
4.9.
Het is, met inachtneming van wat in 4.6. en 4.7. is overwogen, onvoldoende aannemelijk dat Staatsbosbeheer c.s. met dit beleid niet aan haar zorgplicht zou voldoen.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.10.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij er niets op tegen heeft dat dieren die vanwege een voedseltekort onnodig lijden en creperen uit hun lijden worden verlost door
ze af te schieten en dat dit op basis van vroeg reactief beheer plaatsvindt. Dat zij deze methode ondersteunt, blijkt overigens ook uit haar vordering zoals weergegeven in
3.1. onder c waarin zij terugbrenging van het aantal grote grazers door verplaatsing dan wel afschot vordert. IMCO2 heeft ook geadviseerd om tot vroeg reactief beheer over te gaan. Het probleem zit er volgens Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen – zo begrijpt de voorzieningenrechter haar standpunt althans – vooral in dat dit beleid onvoldoende effectief is, omdat niet alle grote grazers die onnodig lijden en creperen (vroegtijdig) worden afgeschoten en er ondanks dit beleid nog altijd grote grazers zijn die onnodig lijden en creperen, zodat er met dit beleid niet volledig aan de zorgplicht wordt voldaan. Het is echter onvoldoende aannemelijk dat dit het geval is. Staatsbosbeheer c.s. heeft dit gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat boswachters van Staatsbosbeheer dagelijks hun ronde maken door het gebied om de dieren in de gaten te houden en dat zij dieren die gewond zijn of waarvan wordt ingeschat dat ze weinig kans hebben afschieten. Over de periode vanaf
1 december 2015 tot en met april 2016 zijn in totaal 1613 grote grazers gestorven, waarvan 90% door afschot. Dit percentage is in overeenstemming met het advies van IMCO2, aldus nog steeds het verweer van Staatsbosbeheer c.s.. Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft in het licht van dit gemotiveerde verweer haar stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zo heeft zij onder meer niet inzichtelijk gemaakt hoeveel dieren na uitvoering van het beleid volgens haar nog onnodig zouden lijden en creperen.
4.11.
Er zijn verder ook onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid om de grote grazers, behoudens twee uitzonderingsgevallen, niet bij te voeren in strijd handelt met haar zorgplicht.
Daarbij is het volgende van belang.
4.11.1.
De Oostvaardersplassen hoort tot een type natuurgebied (de ‘grote eenheden natuurgebied’) waarin het handelen van de mens een ondergeschikte rol speelt, waar natuurlijke processen een belangrijke rol spelen en waarin de populatieontwikkeling van de grote grazers een onlosmakelijk onderdeel van het ecosysteem vormt. Wanneer wordt bijgevoerd wordt van het “handen los principe” dat bij wilde dieren geldt afgestapt.
4.11.2.
Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in zijn arrest van 15 februari 2007 geoordeeld dat Staatsbosbeheer c.s. niet in strijd handelt met de zorgplicht zoals neergelegd in de Flora- en Fauna Wet en de GWWD (opgevolgd door Wet Dieren) door de grote grazers niet bij te voeren in de wintermaanden en zich evenmin schuldig maakt aan dierenmishandeling.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om hierover thans anders te oordelen dan het gerechtshof heeft gedaan. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Ook IMCO2 heeft geadviseerd om bijvoeren te vermijden. Het beleid van Staatsbosbeheer c.s. wordt dus ondersteund door een internationale onafhankelijke commissie van deskundigen (IMCO1 en IMCO2). De adviezen van IMCO1 en IMCO2 omtrent het niet bijvoeren wordt ondersteund door de BAC.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de BAC gesteunde adviezen van ICMO1 en ICMO2 om niet bij te voeren, op onjuiste veronderstellingen c.q. argumenten zijn gebaseerd en daarmee ondeugdelijk is en/of feitelijke grondslag mist.
4.12.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen voert nog aan dat
Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid niet aan haar zorgplicht voldoet, omdat zij onvoldoende beschutting en schuilmogelijkheden voor de grote grazers binnen de Oostvaardersplassen creëert.
4.12.1.
Staatsbosbeheer c.s. heeft dit gemotiveerd betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat er een forse uitbreiding van de beschuttingsmogelijkheden heeft plaatsgevonden en aan een verdere uitbreiding wordt gewerkt. Zij heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat:
- de door IMCO2 voorgestelde richels zijn gerealiseerd,
- er in totaal ca. 320 hectare beschuttingsgebied is toegevoegd welke gedurende de
winterperiode beschutting biedt aan de dieren uit de Oostvaardersplassen,
- op korte termijn het Oostvaardersveld, circa 300 hectare zal worden opengesteld voor de
edelherten,
- met de gemeente Lelystad overleg plaatsvindt om te komen tot het openstellen van
300 hectare bosgebied in de Hollandse Hout voor de edelherten en dat al overeenstemming
is bereikt voor het toelaten van edelherten ion een deel van de Hollandse Hout.
4.12.2.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen heeft (mede) in het licht van deze gemotiveerde betwisting haar stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Uit het rapport van IMCO2 kan worden opgemaakt dat wordt geadviseerd om meer beschutting en schuilmogelijkheden te creëren. Uit het Managementplan Oostvaardersplassengebied 2011-2015 en het rapport van de BAC kan echter worden opgemaakt dat Staatsbosbeheer c.s. dit advies van IMCO2 ter harte heeft genomen en ook meer beschutting en schuilmogelijkheden heeft gecreëerd. Er zijn geen aanknopingspunten dat de al getroffen maatregelen ontoereikend zouden zijn.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat het niet, althans onvoldoende, aannemelijk is dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid zoals weergegeven in 4.8. niet voldoet aan haar zorgplicht zoals die is neergelegd in artikel 2 Flora- en Faunawet en
artikel 2.1. lid 6 Wet Dieren.
4.14.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen stelt zich verder nog op het standpunt dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid in strijd handelt met het ongeschreven recht en meer in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel dat zij in acht behoort te nemen.
De voorzieningenrechter kan haar hierin niet volgen. Uit het voorgaande volgt dat Staatsbosbeheer c.s. met haar beleid aan haar zorgplicht zoals neergelegd in de
Flora- en Faunawet en Wet Dieren voldoet. Niet valt in te zien dat zij in die omstandigheden in strijd met het evenredigheidsbeginsel zou handelen.
4.15.
In het voorgaande ligt besloten dat de vorderingen zoals weergegeven in 3.1. onder a en b dienen te worden afgewezen. Wat betreft de vordering onder a strekkende tot bijvoeren wordt nog overwogen dat er overigens ook geen concrete aanknopingspunten zijn dat sprake is van een van de uitzonderingssituaties die maken dat er op grond van het van toepassing zijnde beleid zou moeten worden bijgevoerd.
4.16.
Wat betreft de vordering zoals weergegeven in 3.1. onder c strekkende tot terugbrengen van het aantal grote grazers zodat het aantal in evenwicht is met de draagkracht van het terrein geldt het volgende.
4.17.
Deze vordering zal worden afgewezen. Partijen zijn het erover eens dat het aantal in de Oostvaardersplassen aanwezige grote grazers in evenwicht moet zijn met de draagkracht van het terrein. Het is echter onvoldoende aannemelijk dat dit op dit moment niet het geval zou zijn. Staatsbosbeheer c.s. heeft dit gemotiveerd betwist en er zijn geen concrete aanknopingspunten dat dit wel het geval zou zijn. Uit de stukken valt op te maken dat Staatsbosbeheer c.s. de populatie grote grazers monitort.
4.18.
Aan de bespreking van de overige standpunten van partijen en de verweren van Staatsbosbeheer c.s., waaronder het verweer dat het spoedeisend belang ontbreekt, wordt gezien het voorgaande niet meer toegekomen.
Proceskosten
4.19.
Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staatsbosbeheer c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00
De over deze proceskosten gevorderde wettelijke rente zal op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Stichting Welzijn Dieren Oostvaarderplassen in de proceskosten, aan de zijde van Staatsbosbeheer c.s. tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG/4374