ECLI:NL:RBNHO:2016:6457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/800223-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging na bedreiging van een verpleegkundige met een mes

Op 2 augustus 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en bedreiging met een mes. De zaak werd behandeld in Alkmaar door de meervoudige strafkamer. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught, had zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van verschillende personen in Heiloo en het bedreigen van een verpleegkundige in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor een van de ten laste gelegde feiten, maar eiste bewezenverklaring voor de andere feiten. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de mishandeling en de bedreiging, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte de feiten 1, 3 en 4 subsidiair had begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden en stelde de verdachte ter beschikking met dwangverpleging, omdat er geen alternatieven waren voor behandeling en de veiligheid van de maatschappij in het geding was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de herhalende agressieve gedragingen van de verdachte, die geen gunstig behandelresultaat hadden opgeleverd, zowel ambulant als klinisch.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800223-15 (P)
Uitspraakdatum: 2 augustus 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15/800223-15 op 29 januari 2016 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Lennep en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C.S. van Limburg Stirum, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 22 mei 2015 te Heiloo [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] (met kracht) (meerdere malen) in het gezicht en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
Feit 2:
hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Heiloo [aangeefster] heeft mishandeld door (onder andere) met die [aangeefster] te worstelen;
Feit 3:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Heiloo [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen de hals en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
Feit 4:
Primair
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp in de richting van het lichaam van die [aangever 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Amsterdam [aangever 3] heeft bedreigd me enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes althans met een scherp voorwerp gestoken in de richting van het lichaam van die [aangever 3] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat geen sprake is van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gelet op de vorm van het mes, de afstand tussen verdachte en aangever en het gegeven dat uit het dossier niet blijkt naar welk specifiek lichaamsdeel van het slachtoffer de beweging met het mes was gericht.
Volgens de officier van justitie is de gedraging van verdachte wel te kwalificeren als een bedreiging, hetgeen subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte en aangever bevonden zich beiden op een klein balkon, waarbij aangever – door de aanwezigheid van een stoel – niet naar achter kon uitwijken om zichzelf in veiligheid te brengen. Verdachte heeft zeer onverhoeds een mes uit zijn zak gehaald, waardoor aangever zich bedreigd voelde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De in de tenlastelegging opgenomen worsteling kan niet worden aangemerkt als een door verdachte gepleegde mishandeling. Daarnaast hebben de twee getuigen hierover niet verklaard en heeft aangeefster verklaard geen pijn te hebben ondervonden doordat verdachte haar bij de keel pakte.
Ook voor het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Wat betreft het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een steek met een broodsmeermes geen zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgeleverd.
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever met zware mishandeling (laat staan met een misdrijf tegen het leven gericht) heeft bedreigd, gelet op voornoemd standpunt dat een steek met het broodsmeermes geen zwaar lichamelijk letsel teweeg zou hebben gebracht. Daarnaast kan de enkele beweging van verdachte, waarbij hij het broodsmeermes uit zijn broekzak haalt en voor zich houdt, niet zonder meer een bedreiging opleveren. Ten slotte was de situatie niet van zodanige aard dat aangever in redelijkheid moest vrezen dat hij het leven zou laten of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.3
VrijspraakTen aanzien van feit 2
Uit het dossier blijkt dat op 13 mei 2015 een incident met verdachte heeft plaatsgevonden op de gesloten afdeling van De Hooge Venne binnen de GGZ kliniek te Heiloo. Verdachte is door [aangeefster] , [collega 1] en [collega 2] tegen de grond gewerkt, hetgeen gepaard ging met een worsteling.
De rechtbank is – met de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzet (voorwaardelijk opzet daaronder begrepen) heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel aan [aangeefster] tijdens die worsteling en zal hem derhalve vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde mishandeling.
Ten aanzien van feit 4 primair
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft gepoogd [aangever 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juli 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 22 mei 2015 (dossierpagina 13).
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 mei 2015 was [aangever 2] werkzaam als beveiliger bij de GGZ te Heiloo. Toen verdachte zijn rookmoment buiten had gehad, zou hij worden teruggebracht naar een separeercel door aangever, [collega 3] en nog twee collega’s. Toen ze naar de separeerruimte liepen, hoorde aangever verdachte van achter zich zeggen: “He, [naam] waarom heb jij mijn vader vermoord?”. Aangever zag dat verdachte op hem afkwam, dat hij twee handen tot een vuist had gebald en met zijn armen begon te zwaaien gericht op het gezicht van aangever. Aangever voelde vervolgens dat hij één keer op zijn hals werd geraakt door de rechtervuist van verdachte, waarbij hij een pijnscheut voelde in zijn halsstreek. [2]
[collega 3] heeft verklaard dat zij op 14 mei 2015 werkzaam was als GGZ-verpleegkundige bij de GGZ te Heiloo. Verdachte kreeg een rookmoment binnen de instelling, waarbij [collega 3] samen met aangever en nog twee collega’s aanwezig was. Toen zij opstonden om naar binnen te gaan, liep aangever voorop en werd hij aangesproken door verdachte. [collega 3] hoorverdachte zeggen: “He [naam] ”, waarna aangever zich omdraaide. Verdachte liep op aangever af en zei: ‘’Waarom heb jij mijn vader vermoord?’’. [collega 3] zag dat verdachte met zijn tot vuist gebalde hand aangever op zijn hals sloeg. [3]
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 11 november 2015 was [aangever 3] werkzaam in de Kliniek Intensieve Behandeling (hierna: KIB). Vanaf 8 november 2015 wordt met de begeleiding toegewerkt naar het ‘balkonmoment’. Tijdens zijn dienst heeft aangever meermalen gecheckt bij verdachte hoe hij zich voelde en verdachte gaf aan dat hij er vertrouwen in had om naar het balkon te gaan en geen spanning voelde. Nadat verdachte nogmaals werd gevraagd of hij zich goed voelde om naar het balkon te gaan en hij hierop bevestigend antwoordde, gingen aangever en zijn twee collega’s met verdachte naar het balkon. Richting het einde van het luchtmoment zag aangever dat de spanning bij verdachte veranderde. Hierop heeft aangever bij verdachte aangegeven dat het voor nu genoeg was, aangezien het kwartier er zo goed als op zat. Verdachte stond op en aangever hoorde hem zeggen: “Even checken”, waarbij verdachte in zijn rechterbroekzak voelde. Aangever zag iets glimmends in de zak van verdachte zitten. Meteen daarop zag aangever dat verdachte met zijn rechterhand nog een keer in zijn broekzak greep en een mes trok en dit met ferme kracht voorwaarts richting hem stak. Verdachte keek aangever indringend aan en riep: “Mijn vader!”. Aangever heeft verklaard dat hij zich erg bedreigd voelde. Hij stond op het balkon met zijn benen tegen een stoel die achter hem stond en kon geen kant op. Hij stond op een afstand van ongeveer 1 meter van verdachte. [4]
[collega 4] heeft verklaard dat zij op 11 november 2015 werkzaam was in de KIB.
Nadat ze ongeveer een kwartier op het balkon hadden gezeten, zag [collega 4] dat het gezicht van verdachte rood aanliep en dat de stemming veranderde. [collega 4] zag vervolgens dat verdachte met zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak ging en greep naar een broodsmeermes. Hij pakte het mes met zijn rechterhand, haalde het uit zijn broek en maakte een stekende beweging schuin naar voren richting aangever. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer van de raadsvrouw nog het volgende. Gelet op voornoemde redengevende feiten en omstandigheden – in samenhang bezien – kon bij aangever redelijkerwijs de vrees ontstaan dat hij het leven zou verliezen op het moment dat verdachte het mes onverhoeds uit zijn broekzak haalde en daarmee een stekende beweging in zijn richting maakte, terwijl aangever op een balkon stond met een stoel achter zich en geen kant op kon. Het enkele feit dat het mes niet scherp genoeg zal zijn geweest om daadwerkelijk een ander zwaar lichamelijk letsel mee toe te brengen, maakt niet dat het niet geschikt was om te dreigen. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat verdachte zich reeds eerder agressief/gewelddadig had gedragen tegen het personeel en medebewoners en toegewerkt moest worden naar een geschikt moment om verdachte even te luchten. Daar komt bij dat het pakken van het mes en het daarmee steken zo plotseling gebeurde, dat aangever op dat moment geen gelegenheid heeft gehad om zich de vraag te kunnen stellen of het mes al dan niet scherp genoeg was om zijn leven daadwerkelijk in gevaar te brengen.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 22 mei 2015 te Heiloo [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] met kracht in het gezicht te stompen;
Feit 3:
hij op 14 mei 2015 te Heiloo [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] met kracht met gebalde vuist tegen de hals te stompen;
Feit 4:
Subsidiair
hij op 11 november 2015 te Amsterdam [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes gestoken in de richting van het lichaam van die [aangever 3] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 3, telkens:
mishandeling.
Feit 4 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op het Pro Justitia Rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC), gedateerd 30 mei 2016, opgesteld door [psychiater] , en [GZ-psycholoog] .
Het Pro Justitia Rapport houdt ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte onder meer het volgende in.
Er is bij betrokkene tot recent en mogelijk nog steeds sprake van een ziekelijke stoornis en daarbij is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. De ziekelijke stoornis van betrokkene is afhankelijkheid van meerdere middelen. Dit kan niet nader worden gespecificeerd naar middel en ernst omdat dit niet met betrokkene besproken en onderzocht kon worden, maar de collaterale informatie bevat voldoende aanwijzingen om wel van afhankelijkheid te spreken. Door zijn detentie is het middelenmisbruik nu in
gedwongen remissie, waarbij de vraag is of dit een blijvend effect zal blijken te zijn als betrokkene in de toekomst wel toegang tot middelen zal hebben. In ieder geval was er sprake van afhankelijkheid van middelen in de periode van de ten laste gelegde feiten. Het functioneren van betrokkene is chronisch en ernstig gestoord, waardoor gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling. Deze kan echter niet nader geclassificeerd
worden. Zo is onvoldoende duidelijk of er mogelijk sprake is van schizofrenie, een persoonlijkheidsstoornis of het effect van chronisch middelengebruik. Wat wel kan worden vastgesteld is dat er sprake is van een probleem in de agressieregulatie. Daarbij is betrokkene oninvoelbaar, zeer kwetsbaar voor stress en niet in staat om contact en samenwerking met anderen vast te houden. Ook is er een psychotische kwetsbaarheid, waarvan niet duidelijk is geworden of deze pas zichtbaar wordt na middelenmisbruik, of dat deze kwetsbaarheid een zelfstandige stoornis als schizofrenie vormt, of voortkomt uit een kwetsbaarheid in de persoonlijkheid, dan wel het resultaat is van een combinatie van meerdere van deze mogelijkheden. Eerder is de diagnose schizofrenie gesteld, maar deze kan door onderzoekers niet op grond van eigen onderzoek worden onderbouwd. Tijdens de zesweekse observatie in het PBC zijn er geen aanwijzingen voor een floride psychose gezien. Er was geen hallucinatoir gedrag en betrokkene deed geen psychotische uitspraken. Hierbij is wel van belang dat betrokkene antipsychotische medicatie gebruikte en abstinent van middelen was. Er werden aanwijzingen voor borderline dynamiek gezien, te weten plotse wisselingen in contactname, automutilatie en ambivalente interacties. Betrokkene was onpeilbaar en samenwerking kwam nauwelijks tot stand. Bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Op grond van de ernst en chroniciteit van de problematiek van agressieregulatie-problematiek, kwetsbaarheid voor stress, onvermogen in contact te blijven en psychotische kwetsbaarheid is het niet denkbaar dat deze pathologie niet heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Op welke wijze de beschreven pathologie precies heeft doorgewerkt hebben onderzoekers niet kunnen onderzoeken, maar zeker is dat betrokkene door zijn chronisch langdurig en ernstig pathologisch functioneren verminderd vrij was om keuzes te maken en te kiezen voor alternatieven. Onderzoekers adviseren daarom betrokkene als tenminsteverminderd toerekeningsvatbaarvoor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, te achten. Mogelijk zou de toerekeningsvatbaarheid bij een eventueel nader onderzoek zelfs sterker verminderd blijken te zijn.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusie en beschouwt verdachte voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 288 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd, omdat verdachte niet voldoet aan de lichtere criteria voor een TBS met voorwaarden. Volgens de officier van justitie is geen alternatief voorhanden, omdat ambulante hulpverlening in het geval van verdachte een gepasseerd station is en de veiligheid van de maatschappij daarmee niet voldoende zou zijn gewaarborgd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht niet over te gaan tot oplegging van TBS met dwangverpleging. Zij heeft aangevoerd dat het rapport van het PBC op een ondeugdelijk onderzoek berust en dat het onmogelijk is om op grond van de informatie die de onderzoekers in het PBC hebben verkregen te adviseren tot oplegging van de maatregel van TBS. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat er conclusies zijn getrokken op basis van een onvolledig beeld van het functioneren van verdachte – gelet op de hoge doseringen medicatie die hem werden toegediend –, waardoor vraagtekens kunnen worden gezet bij de geadviseerde mate van toerekeningsvatbaarheid. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging niet passend en buitenproportioneel is gelet op de relatief geringe zwaarte van het ten laste gelegde feit dat aan oplegging daarvan ten grondslag zou liggen. Een dergelijke maatregel dient bovendien een uiterst redmiddel te zijn, terwijl er in het geval van verdachte een alternatief voorhanden is. Dhr. [naam] , psychiater te Schagen, is bereid verdachte binnen een ambulant kader te behandelen en verdachte staat hier ook voor open. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte terug te laten vallen op de nog geldende rechterlijke machtiging uit hoofde van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) om dit te kunnen bewerkstelligen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte verbleef op grond van een rechterlijke machtiging uit hoofde van de Wet Bopz binnen de GGZ-instelling te Heiloo. Daar heeft hij zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandelingen van medewerkers van die instelling. Mishandeling is een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het is een feit dat bij slachtoffers gevoelens van onveiligheid en vaak ook emotionele schade teweegbrengt. Toen verdachte als gevolg van agressieproblematiek was overgeplaatst naar de KIB te Amsterdam heeft hij zich daar schuldig gemaakt aan bedreiging van een verpleegkundige door met een mes op het balkon in zijn richting te steken. Aangever, die al jaren werkzaam is in de psychiatrie, geeft aan dat hij al veel heeft meegemaakt, maar nog niet eerder zo ontdaan is geweest en zeer is geschrokken van het voorval. Ook voor de collega’s van aangever zal deze bedreiging het veiligheidsgevoel hebben aangetast.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 juli 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, zij het veelal zonder oplegging van straf of maatregel;
- het hiervoor vermelde Pro Justitia Rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 30 mei 2016.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf – naast hetgeen hiervoor is overwogen – rekening gehouden met het gegeven dat verdachte (zoals hierboven onder 5. is vermeld) als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
TBS met dwangverpleging ten aanzien van feit 4 subsidiair
Zoals hiervoor onder 5. is overwogen, hebben de deskundigen van het Pieter Baan Centrum vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en daarbij een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens.
Het bovengenoemde Pro Justitia Rapport houdt betreffende het recidiverisico en mogelijke interventies samengevat het volgende in.
De kans op herhaling is groot. Herhaling van soortgelijke feiten heeft eigenlijk al plaatsgevonden in steeds sterker beveiligde settings van de GGZ. Er is sprake van een zich herhalend en escalerend patroon. Met name de kwetsbaarheid voor psychose, het moeilijk tot samenwerking kunnen komen, de beperkte draagkracht en spanningstolerantie lijken belangrijke factoren in het tot stand komen van agressief gedrag. Bovengenoemde factoren zijn allen onderdeel van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling.
Betrokkene is sinds lange tijd, binnen vrijwillige en onvrijwillige kaders, in behandeling bij de GGZ. Geen enkele vorm van behandeling, ambulant noch (langdurig) klinisch, heeft geleid tot een stabiel functioneren en afname van de agressieve gedragingen. De laatste incidenten vonden plaats in de KIB, een setting van de GGZ met een hoog beveiligingsniveau en expertise op het gebied van ernstige gedragsproblemen. Een dergelijke setting bleek niet afdoende om betrokkene af te houden van middelengebruik en agressief gedrag af te wenden. Binnen een juridisch kader zien de onderzoekers onvoldoende grond om een voorwaardelijk kader te adviseren. Betrokkene komt immers moeilijk tot samenwerking en heeft moeite afspraken te maken en na te komen. Gezien de ernst en de reeds lange periode van disfunctioneren, voortkomend uit de gebrekkige ontwikkeling, zijn de onderzoekers echter wel van mening dat behandeling en beveiliging noodzakelijk zijn om de kans op recidive terug te dringen. De onderzoekers adviseren dan ook betrokkene de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging op te leggen. Het is de vraag of de ernst van de ten laste gelegde feiten een dergelijk zwaar kader als ter beschikking stelling rechtvaardigt. Anderzijds is betrokkene in alle andere beschikbare kaders vastgelopen.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare.
Ter terechtzitting van 19 juli 2016 heeft [GZ-psycholoog] , voornoemd, – zakelijk weergegeven – verklaard dat behandeling in een ambulant kader niet haalbaar is, gelet op de problematiek van verdachte. Het geschetste voorstel van de raadsvrouw, waarbij verdachte in een ambulant kader kan worden behandeld door de psychiater [naam] , kan daarom niet worden aangemerkt als passend alternatief voor de geadviseerde TBS met dwangverpleging.
Een ambulant kader biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte en het indammen van het gevaar voor herhaling. Immers is gebleken dat zowel ambulant als klinisch tot op heden geen enkel gunstig behandelresultaat is bereikt, terwijl het gewelddadige gedrag van verdachte herhalend en escalerend is opgetreden. De rechtbank acht intensieve langdurige behandeling in een psychiatrische kliniek noodzakelijk. Ook het door de rechtbank waargenomen explosieve, agressieve gedrag van verdachte ter terechtzitting (twee keer sprong verdachte tijdens de zitting op en probeerde de hoogzwangere [GZ-psycholoog] , die het TBS-advies toelichtte, aan te vallen) sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte binnen een streng beveiligde setting psychiatrische behandeling behoeft. Indien verdachte niet op adequate wijze wordt behandeld, is het risico op (gewelds)recidive onaanvaardbaar hoog en wordt de maatschappij hiertegen onvoldoende beveiligd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestonden, het door verdachte begane feit een misdrijf is dat genoemd wordt in artikel 37a eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een niet louter verbale bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij verdachte het slachtoffer met een mes heeft bedreigd, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 en feit 4 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 3 en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
S
amenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
2 augustus 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangever 2] d.d. 14 mei 2015 (dossierpagina 24).
3.Proces-verbaal van verhoor van [collega 3] d.d. 14 mei 2016 (dossierpagina 28).
4.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangever 3] d.d. 11 november 2015 (dossierpagina’s 2 t/m 4).
5.Proces-verbaal van verhoor van [collega 4] d.d. 11 november 2015 (dossierpagina 6).