6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte verbleef op grond van een rechterlijke machtiging uit hoofde van de Wet Bopz binnen de GGZ-instelling te Heiloo. Daar heeft hij zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandelingen van medewerkers van die instelling. Mishandeling is een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het is een feit dat bij slachtoffers gevoelens van onveiligheid en vaak ook emotionele schade teweegbrengt. Toen verdachte als gevolg van agressieproblematiek was overgeplaatst naar de KIB te Amsterdam heeft hij zich daar schuldig gemaakt aan bedreiging van een verpleegkundige door met een mes op het balkon in zijn richting te steken. Aangever, die al jaren werkzaam is in de psychiatrie, geeft aan dat hij al veel heeft meegemaakt, maar nog niet eerder zo ontdaan is geweest en zeer is geschrokken van het voorval. Ook voor de collega’s van aangever zal deze bedreiging het veiligheidsgevoel hebben aangetast.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 juli 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, zij het veelal zonder oplegging van straf of maatregel;
- het hiervoor vermelde Pro Justitia Rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 30 mei 2016.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf – naast hetgeen hiervoor is overwogen – rekening gehouden met het gegeven dat verdachte (zoals hierboven onder 5. is vermeld) als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
TBS met dwangverpleging ten aanzien van feit 4 subsidiair
Zoals hiervoor onder 5. is overwogen, hebben de deskundigen van het Pieter Baan Centrum vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en daarbij een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens.
Het bovengenoemde Pro Justitia Rapport houdt betreffende het recidiverisico en mogelijke interventies samengevat het volgende in.
De kans op herhaling is groot. Herhaling van soortgelijke feiten heeft eigenlijk al plaatsgevonden in steeds sterker beveiligde settings van de GGZ. Er is sprake van een zich herhalend en escalerend patroon. Met name de kwetsbaarheid voor psychose, het moeilijk tot samenwerking kunnen komen, de beperkte draagkracht en spanningstolerantie lijken belangrijke factoren in het tot stand komen van agressief gedrag. Bovengenoemde factoren zijn allen onderdeel van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling.
Betrokkene is sinds lange tijd, binnen vrijwillige en onvrijwillige kaders, in behandeling bij de GGZ. Geen enkele vorm van behandeling, ambulant noch (langdurig) klinisch, heeft geleid tot een stabiel functioneren en afname van de agressieve gedragingen. De laatste incidenten vonden plaats in de KIB, een setting van de GGZ met een hoog beveiligingsniveau en expertise op het gebied van ernstige gedragsproblemen. Een dergelijke setting bleek niet afdoende om betrokkene af te houden van middelengebruik en agressief gedrag af te wenden. Binnen een juridisch kader zien de onderzoekers onvoldoende grond om een voorwaardelijk kader te adviseren. Betrokkene komt immers moeilijk tot samenwerking en heeft moeite afspraken te maken en na te komen. Gezien de ernst en de reeds lange periode van disfunctioneren, voortkomend uit de gebrekkige ontwikkeling, zijn de onderzoekers echter wel van mening dat behandeling en beveiliging noodzakelijk zijn om de kans op recidive terug te dringen. De onderzoekers adviseren dan ook betrokkene de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging op te leggen. Het is de vraag of de ernst van de ten laste gelegde feiten een dergelijk zwaar kader als ter beschikking stelling rechtvaardigt. Anderzijds is betrokkene in alle andere beschikbare kaders vastgelopen.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare.
Ter terechtzitting van 19 juli 2016 heeft [GZ-psycholoog] , voornoemd, – zakelijk weergegeven – verklaard dat behandeling in een ambulant kader niet haalbaar is, gelet op de problematiek van verdachte. Het geschetste voorstel van de raadsvrouw, waarbij verdachte in een ambulant kader kan worden behandeld door de psychiater [naam] , kan daarom niet worden aangemerkt als passend alternatief voor de geadviseerde TBS met dwangverpleging.
Een ambulant kader biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte en het indammen van het gevaar voor herhaling. Immers is gebleken dat zowel ambulant als klinisch tot op heden geen enkel gunstig behandelresultaat is bereikt, terwijl het gewelddadige gedrag van verdachte herhalend en escalerend is opgetreden. De rechtbank acht intensieve langdurige behandeling in een psychiatrische kliniek noodzakelijk. Ook het door de rechtbank waargenomen explosieve, agressieve gedrag van verdachte ter terechtzitting (twee keer sprong verdachte tijdens de zitting op en probeerde de hoogzwangere [GZ-psycholoog] , die het TBS-advies toelichtte, aan te vallen) sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte binnen een streng beveiligde setting psychiatrische behandeling behoeft. Indien verdachte niet op adequate wijze wordt behandeld, is het risico op (gewelds)recidive onaanvaardbaar hoog en wordt de maatschappij hiertegen onvoldoende beveiligd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestonden, het door verdachte begane feit een misdrijf is dat genoemd wordt in artikel 37a eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een niet louter verbale bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij verdachte het slachtoffer met een mes heeft bedreigd, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.