ECLI:NL:RBNHO:2016:6292

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15/820328-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol met bekennende verdachte en strafmaatoverwegingen

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 mei 2016 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in Spanje en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, heeft het feit bekend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Ayre, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. R.P.M. Kocken. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee en een deskundigenrapport, in overweging genomen. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en de rechtbank heeft dit meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de gezondheidstoestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820328-16 (P)
Uitspraakdatum: 26 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
woonachtig op het adres [adres] (Spanje)
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.P.M. Kocken, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 4 mei 2016 (dossierpagina 5-7);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 5 mei 2016 (dossierpagina 35-39);
  • een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 11 mei 2016 met laboratoriumnummer 5055 X 16, opgemaakt door scheikundige W. Wind (los opgenomen).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 mei 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 5 van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen, omdat hij direct openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft bij de douaneambtenaar aangegeven dat hij een deel van de cocaïne (974,9 gram) in de prullenbak had gegooid, terwijl hij daar over ook had kunnen zwijgen. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat iemand de cocaïne zou vinden en daar onjuist mee om zou gaan, gesteld boven zijn eigen belang. Dit moet in het voordeel van verdachte worden meegenomen. Voorts moet bij het bepalen van de straf worden meegenomen dat verdachte last heeft van zijn gezondheid. Verdachte heeft al een tijd pijn in zijn longen en er zijn vlekken op zijn longen geconstateerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.253,2 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht tot uitgangspunt genomen, uitgaande van het totaalgewicht van 4.253,2 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft ten voordele van verdachte in aanmerking genomen, dat verdachte van meet af aan volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft het feit direct bekend en heeft de Koninklijke Marechaussee erop gewezen dat hij nog meer cocaïne binnen Nederland had gebracht, te weten de cocaïne die hij kort daarvoor in een prullenbak op de luchthaven had weggegooid. Vervolgens heeft verdachte de prullenbak aangewezen waarin die cocaïne zich bevond. Door direct de verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde strafbare feit, heeft verdachte blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit
oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr W. Aardenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2016.