ECLI:NL:RBNHO:2016:6180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/710245-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 22 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2014 betrokken was bij een verkeersongeval in Hoofddorp. De verdachte, bestuurder van een BMW, reed met een aanmerkelijk hogere snelheid dan toegestaan en onder invloed van alcohol. Hij botste tegen een stilstaande vrachtwagen, waardoor zijn bijrijder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken heup. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar heeft hem gedeeltelijk vrijgesproken van roekeloosheid. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van roekeloosheid, maar de rechtbank oordeelde dat niet aan de vereisten voor roekeloosheid was voldaan. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuigingen van de verdachte en zijn zorg voor het slachtoffer na het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710245-14 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2016
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van vrijdag 8 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Sarian en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 juni 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, (de oprit naar een tankstation aan de Rijksweg A4), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, aldaar te rijden:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan en/of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om (a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- onder invloed van een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende drank dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is – rijdend als hiervoor omschreven – met het door hem bestuurde motorrijtuig ((erg) hard) opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van een voor hem op op de oprit naar dat tankstation geparkeerd staande vrachtauto met oplegger,
waardoor aan een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, (te weten een gebroken heup), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair:
A. hij op of omstreeks 30 juni 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,13 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
B. hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, (de oprit naar een tankstation aan de Rijksweg A4),
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan en/of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om (a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden,
immers verdachte is – rijdend als hiervoor omschreven – met het door hem bestuurde motorrijtuig opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van een voor hem op de oprit naar dat tankstation geparkeerd staande vrachtauto met oplegger,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit waarbij sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot het onder primair aan verdachte ten laste gelegde feit vrijspraak van de bestanddelen ‘roekeloosheid’ en ‘zwaar lichamelijk letsel’ bepleit. Zij heeft aangevoerd dat er slechts sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en heeft zich voor wat het overige van het primair ten laste gelegde feit betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Partiële vrijspraak van het bestanddeel roekeloosheid
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in artikel 175, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.
Hoewel verdachte naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval ontegenzeggelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, kan uit de inhoud van het strafdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 in verbinding met artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet is voldaan aan de vereisten die blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad daaraan worden gesteld, zodat verdachte van dit onderdeel van het onder primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
3.4.
De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat bij haar beslissing dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit uit van de volgende bewijsmiddelen en de daarin vervatte redengevende feiten en omstandigheden.
De door de rechtbank in deze rubriek als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
1. Het proces-verbaal rijden onder invloed en aanrijding, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 1 september 2014 (p. 2-8):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Op maandag 30 juni 2014 omstreeks 05.50 uur wordt de politie Kennemerland verzocht om te gaan naar de Rijksweg A4 1 Oost, links, in de gemeente Haarlemmermeer, afrit naar het brugrestaurant en oprit van het Shell tankstation, omdat aldaar een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden waarbij een auto onder een vrachtwagen bekneld zou zitten en zich twee personen in de auto zouden bevinden.
Na de afrit van de rijksweg A4 links naar het brugrestaurant moet aan het einde van deze afrit een keuze worden gemaakt om links de oprit naar het Shell tankstation op te rijden of rechts aanhoudende in de richting van het brugrestaurant te rijden. De oprit naar het Shell tankstation was, toen de politie omstreeks 06.00 uur ter plaatste kwam, geblokkeerd door een brandweervoertuig. Voor het brandweervoertuig aan de meest linkerzijde van de oprit stond een vrachtwagencombinatie, een trekker met oplegger, stil. Deze stond geheel aan de linkerzijde van de oprit en er was voldoende ruimte om via de oprit deze combinatie aan de rechterzijde te passeren. Aan de achterzijde van de oplegger stond een zwarte personenauto van het merk BMW tot aan het voorraam deels onder de oplegger stil en de voorzijde en het voorraam van deze BMW waren zwaar beschadigd. De stootbalk aan de achterzijde van de oplegger was beschadigd. De bestuurder van de BMW stond naast zijn auto. De man, die naast de bestuurder rechts voorin de BMW zat, zat bekneld in het voertuig en de brandweer was bezig hem uit zijn positie te bevrijden.
2. Het deskundigenrapport van het NFI te Den Haag opgesteld door dr. [deskundige] d.d. 3 juli 2014, zaaknummer 2014.07.02.065 (p. 33):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Naam bloedgever [verdachte]. Op 1 juli 2014 werd op het NFI ontvangen een buisje bestemd voor analyse voorzien van het SIN TAAK7141NL en een buisje bestemd voor contra-expertise voorzien van het SIN TAAK7142NL. De bepaling van het alcoholgehalte in het bloed geschiedde door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de ADH methode. Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie:
1,13 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 30 juni 2014 (p. 41-42):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Ik stopte met mijn vrachtwagen om wat eten te halen bij het tankstation. Ik stopte op de plek waar mijn vrachtwagen nu staat. Nadat ik was uitgestapt zag ik een auto met hoge snelheid aankomen rijden. Ik zag dat hij vol achterin mijn vrachtwagen reed. Na de klap stapte de bestuurder uit. Hij maakte gebaren naar mij. Ik heb hem toen aan de kant gezet, omdat ik bezorgd was om de passagier. Hij had allemaal bloed en ik wist dat het niet goed ging. Een getuige ging de ambulance bellen. De bestuurder bekommerde zich niet om de bijrijder. Het ongeval gebeurde op het moment dat ik naast mijn vrachtwagen stond. Ik had 4 alarmlichten aan toen mijn vrachtwagen stilstond. De bestuurder kwam verward over. Mogelijk kwam dit door de klap.”
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 30 juni 2014 (p. 37-38):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Ik reed op de rijksweg A4 richting Amsterdam. Ik zag een zwarte BMW mij passeren op de meest linker rijbaan. Ik zag dat hij heel hard reed. Hij reed zeker 150 a 160 kilometer per uur. Ter hoogte van de afslag naar tankstation de Ruygenhoek zag ik dat hij van de linker rijbaan in een keer naar de meest rechter rijbaan reed. Ik zag met hoge snelheid de afrit nam. Ik schat dat hij met ongeveer 100 kilometer per uur het terrein op kwam rijden. Ik zag dat er op het terrein van het tankstation een vrachtwagen stil stond. Ik zag dat de BMW vol achterin de vrachtwagen klapte. Ik zag vervolgens dat de bestuurder uitstapte. Ik zag dat de bijrijder bleef zitten in de stoel. Ik zag dat de bijrijder veel bloed op zich had.”
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 13 oktober 2014 (p. 39-40):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Op de ochtend van 30 juni 2014 omstreeks 05.50 uur reed ik alleen als bestuurder in mijn auto over de A4. Ik had dus geen passagiers. Ik was vanaf mijn woonadres vertrokken en heb volgens mij geen regen gehad onderweg. Toen ik op de A4 reed was het volgens mij droog en al daglicht. Ik reed zelf vanaf de rechter rijstrook de uitvoegstrook op naar het tankstation/wegrestaurant en mijn snelheid bedroeg ongeveer 100 kilometer per uur, waarbij ik rustig snelheid minderde. Ik zag dat er vanaf de meest linker rijstrook een donkere BMW personenauto naar rechts reed en daarbij andere auto’s hinderde. Ik zag remlichten van andere auto’s oplichten. Volgens mij telde de rijbaan waar ik reed 3 rijstroken plus de uitvoegstrook. Ik zag dat die BMW de uitvoegstrook opreed met een snelheid die nog flink hoger was dan mijn snelheid, ik schat dat hij nog 120 kilometer per uur reed. Op dat moment reed hij naar mijn schatting ongeveer 200 meter voor mij uit. Ik zag dat hij op de uitvoegstrook richting tankstation reed en zag heel even de remlichten oplichten. Direct daarna zag ik dat die BMW achterop een vrachtwagen botste die daar stilstond. Die vrachtwagen was mij nog niet eerder opgevallen maar was voor mij wel duidelijk waarneembaar.
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 4 juli 2014 (p. 44-45):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Op maandag 30 juni 20l4, omstreeks 05.45 uur, reed ik als bestuurder van een personenauto, een Mercedes, over de snelweg A4. Ik kwam uit de richting van Den Haag en reed in de richting van Schiphol. Omstreeks genoemde tijdstip reed ik op de 2e rijbaan van de A4 voor het brugrestaurant, tussen de N207 en het Brugrestaurant. Ik reed met en snelheid van 125 a 130 kilometer per uur. Al rijdende zag ik dat ik over de 1e rijbaan werd ingehaald door een zwarte gekleurde personenauto, van het merk BWW. Ik zag dat deze BMW veel sneller reed dan ik reed. Ik kreeg het gevoel dat ik met mijn auto stilstond, zo snel reed deze BMW mij voorbij. Al rijdende op de A4 reed ik achter een andere personenauto die ik wilde gaan inhalen. Ik zag voor mij dat de BMW naar rechts wilde gaan, maar zag dat dat niet kon omdat daar nog de auto reed welke voor mij reed. Ik haalde op dat moment in en reed op de 1e rijbaan schuin achter deze auto. Ik zag toen dat de BMW toch kans zag om de voor mij rijdende auto in te halen en vervolgens abrupt naar rechts stuurde en waarbij ik zag dat de BMW een stuurmanoeuvre maakt om achter een vrachtwagen te komen die op de 4e rijbaan reed. Ik zag dat dit lukte en dat de BMW achter de vrachtwagen reed en vervolgens de uitvoegstrook, naar het brugrestaurant, opreed. Dit alles zag ik, ging met hoge snelheid. Ik zag vervolgens dat de BMW deze vrachtwagen via de uitvoegstrook, aan de linkerzijde inhaalde. Ik zag dat dit met hoge snelheid was. Ik reed namelijk nog steeds op de A4 met een snelheid van 120 kilometer per uur en ik zag dat de BMW die over de uitvoegstrook reed, mij voorbij reed. Ik zag toen dat de BMW de oprit van het tankstation op reed en tegen een vrachtwagen opreed. Ook hoorde ik een grote klap. Ik heb niet gezien of de vrachtwagen waar de BMW tegenaan reed stilstond of nog rijdende was.”
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 3 juli 2014 (p. 46-47):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Op maandag 30 juni 20l4, omstreeks 06.00 uur, reed ik als passagier mee in de auto van mijn vriend, [verdachte]. We kwamen uit Den Haag en gingen naar zijn huis in Heemskerk. Ik zat rechts voorin de auto. (…) Al rijdende op de snelweg zag [verdachte] dat de tank van de auto bijna leeg was. Onderweg discussieerden we er samen over of we wel genoeg diesel hadden om nog thuis te komen. Kennelijk zag [verdachte] toen een benzinestation. Ik denk dat wij op dat moment op de middelste rijbaan van de snelweg reden. [verdachte] zei toen dat we gingen tanken. Omdat [verdachte] het tankstation op het laatste moment zag zijn we kort voor het tankstation vanaf de middelste rijbaan de afrit opgereden naar het tankstation. Ik weet niet hoe hard we op dat moment reden. Toen [verdachte] de afrit had genomen, zag ik dat we links de oprit van het tankstation opgereden. Ik zag vervolgens recht voor ons een vrachtwagen stilstaan. Vanaf dat moment kan ik mij niks meer herinneren. Het volgende moment dat ik me weer wat herinner was nadat we een ongeval hadden gehad en ik bloed op mijn handen zag en ik voelde dat er bloed vanaf mijn hoofd sijpelde. (…) Ik word aanstaande maandag hier in het ziekenhuis geopereerd. Mijn heup was uit de kom, die is teruggezet. Maar omdat in de kom een breuk zit, moet ik geopereerd worden en word e.e.a. vastgezet.”
8. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 15 augustus 2014 (p. 26-30):
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Verdachte heeft zijn vriend [slachtoffer] direct bezocht en 2 à 3 weken lang zijn zaken voor hem geregeld. Nadat hij 3 weken in het ziekenhuis had verbleven is [slachtoffer] nog 2 weken bij verdachte gebleven en heeft verdachte hem verzorgd. Op 2 augustus 2014 is [slachtoffer] terug naar Turkije gereisd. Hij zal 6 maanden niet kunnen lopen zonder krukken en daarna moet hij het weer opbouwen. De operatie in Nederland is goed verlopen en de verwachting is dat hij in de toekomst weer kan lopen ondanks de metalen plaat in zijn been.
9. De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 8 juli 2016:
Deze verklaring houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
“Het klopt dat ik op 30 juni 2014 een ongeluk meegemaakt heb op de weg van Den Haag naar Amsterdam. Ik heb die avond een paar glazen alcohol gedronken. Er had een dode kunnen vallen en ik had zelf ook dood kunnen zijn en er hadden meerdere mensen schade kunnen ondervinden. Ik ben nu hier in het besef dat ik fout ben geweest en ik accepteer dat ik fout ben geweest. Ik zag op het scherm dat wij nog voor 25 kilometer benzine in de tank hadden. Terwijl wij ons afvroegen of wij wel of niet benzine zouden halen besloot ik dat op het laatste moment wel te doen. De rechter rijbanen waren vol op dat moment, ik moest iets meer gas geven tot 130 km per uur, met de richtingaanwijzer naar rechts. Wij waren bijna op het laatste gedeelte van de uitvoegstrook naar het benzinestation aangekomen en dat was de reden dat de mensen hebben waargenomen dat ik op een onzinnige manier zo erin ben gereden. Het was een rare afrit en de vrachtauto stond daar waar je hem niet verwachtte. Ik zag de vrachtauto opeens daar staan.
De metalen plaat moet erin blijven zitten.”
3.5.
Bespreking van de bewijsverweren en bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit het volgende.
3.5.1.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling. Dit houdt in dat verdachte zich tenminste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend moet hebben gedragen. Of er sprake is van schuld, dus van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, hangt – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met de raadsvrouw van verdachte en in weerwil van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit vorenstaande bewijsmiddelen en de daarin vervatte redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
3.5.2.
Verweer met betrekking tot de veel hogere dan aldaar verantwoorde snelheid
De raadsvrouw van verdachte heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 april 2011 (met het parketnummer: 08/770077-10) aangevoerd, dat niet bewezen kan worden verklaard, dat verdachte onverantwoord hard gereden heeft nu in die uitspraak is overwogen, dat het voor een niet-deskundige moeilijk is om de snelheid van een passerend voertuig in te schatten. Dit maakt dat de getuigenverklaringen in de onderhavige strafzaak met voorzichtigheid gewaardeerd moeten worden en niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Juist is dat er met betrekking tot de schatting door getuigen van snelheden in het algemeen voorzichtigheid moet worden betracht, omdat zij geen deskundigen zijn. De feiten in de onderhavige strafzaak zijn evenwel anders dan die in de door de raadsvrouw van verdachte aangehaalde uitspraak. Immers betreffen de in deze zaak gehoorde getuigen geen stil op de weg staande verkeersdeelnemers die een schatting geven van de door verdachte gereden snelheid, maar betreft het getuigen die verklaren zelf met een bepaalde snelheid ter plaatse te hebben gereden. Getuige [getuige 2] reed naar zijn zeggen met een snelheid van 100 km/h en getuige [getuige 3] verklaart dat hij 125-130 km/h reed. Beide getuigen hielden zich aan de aldaar geldende maximum snelheid en hebben verklaard dat verdachte hen voorbij reed, waarbij getuige [getuige 3] heeft verklaard, dat het daarbij leek alsof [getuige 3] zelf stilstond. Voorts hebben zij verklaard dat verdachte met een snelheid van 100 km/h op de afrit naar het tankstation reed. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden op basis van de verklaringen van de getuigen worden vastgesteld dat hij op de afrit met een hogere snelheid reed dan ter plaatse verantwoord was.
3.5.3.
Verweer met betrekking tot zwaar lichamelijk letsel
De raadsvrouw van verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar het op 13 maart 2001 door de Hoge Raad gewezen arrest (NJ, 2001, 329, ECLI:NL:HR:2001:AB0495), aangevoerd dat er in het strafdossier geen medische informatie zit, maar slechts de verklaringen van verdachte en het slachtoffer, terwijl zij geen deskundigen zijn, zodat niet uit het dossier blijkt wat de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel is, zodat lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Voor de uitleg van het bestanddeel “zwaar lichamelijk letsel” is in de eerste plaats van belang wat daar in het normale spraakgebruik onder wordt verstaan. Vandaar dat beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in belangrijke mate is voorbehouden aan de feitenrechter. De Hoge Raad kan ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niet blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank stelt vast, dat uit de getuigenverklaring van het slachtoffer in samenhang met de eigen verklaring van verdachte genoegzaam blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval een gebroken heup heeft opgelopen waarbij de heup uit de kom was. De heup is in het ziekenhuis weer terug in de kom gezet en vervolgens is de breuk operatief vastgezet. Het slachtoffer heeft drie weken in het ziekenhuis moeten verblijven en aansluitend daarop is hij twee weken bij verdachte thuis verzorgd. Het slachtoffer heeft zes maanden niet kunnen lopen zonder krukken en hij heeft een metalen plaat in zijn been en zal daar in moeten blijven zitten. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemd weergegeven letsel zonder meer te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
3.5.4.
Conclusie
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de inhoud van het onderhavige strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich, door aanmerkelijk onvoorzichtig een personenauto te besturen, schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waardoor een verkeersongeval is ontstaan en aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van voornoemde wet.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 30 juni 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken], daarmede rijdende over de oprit naar een tankstation aan de Rijksweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig aldaar te rijden:
- met een veel hogere snelheid dan ter plaatse gelet op de toen geldende omstandigheden verantwoord was en
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om (a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en (b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en
- onder invloed van een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende drank dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is – rijdend als hiervoor omschreven – met het door hem bestuurde motorrijtuig erg hard opgebotst tegen de achterzijde van een voor hem op de oprit naar dat tankstation geparkeerd staande vrachtauto met oplegger, waardoor aan een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat uit aanmerkelijke onvoorzichtigheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren;
- een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van honderdzestig (160) uren bij het niet (naar behoren) voldoen daarvan te vervangen door tachtig (80) dagen hechtenis en
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee (2) jaren, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om aan verdachte, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit zou komen, een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid op te leggen, nu verdachte bereid is een taakstraf te verrichten. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit een geheel voorwaardelijke ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen nu het Openbaar Ministerie het rijbewijs al heeft ingevorderd en ingehouden en vervolgens weer aan verdachte heeft geretourneerd en bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het niet opnieuw zou worden ingehouden. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en het behoud van zijn inkomen. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen jegens het slachtoffer door hem na zijn operatie in huis te nemen en te verzorgen, waardoor de vriendschap alleen maar is versterkt. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met deze omstandigheid bij de door de rechtbank op te leggen straffen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.4.
Hoofdstraffen
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door op de Rijksweg A4 op de afrit naar het tankstation met een veel hogere snelheid dan ter plaatse gelet op de toen geldende omstandigheden verantwoord was, te rijden terwijl hij onder invloed van de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol verkeerde waardoor hij een bij het tankstation geparkeerde vrachtwagen over het hoofd heeft gezien en daar tegenop is gebotst. Hierdoor heeft het slachtoffer, zijnde een vriend van verdachte, die naast hem op de bijrijdersstoel zat, een gebroken heup opgelopen welke operatief vast moest worden gezet. Het slachtoffer is gedurende enkele weken opgenomen geweest in het ziekenhuis en heeft daarna nog zes maanden met krukken moeten lopen. Hoewel verdachte één en ander uiteraard niet expres heeft gedaan, hij het ongeval zelf ook diep betreurt en de rechtbank in aanmerking neemt dat de vrachtwagen op een ongelukkige plek stond geparkeerd (er waren immers parkeerhavens aanwezig) moet dit verdachte toch ernstig worden aangerekend.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 20 juni 2016 weliswaar niet eerder ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met politie en/of justitie in aanraking is geweest, maar dat hij wel in 2013 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen inhoudende een geldboete van € 680,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee (2) maanden ter zake een snelheidsovertreding. Daarnaast is aan verdachte in 2004 een transactie opgelegd inhoudende een geldboete van € 220,00 ter zake van rijden onder invloed. Dit laatste betreft weliswaar een oud feit, maar verdachte was aldus een gewaarschuwd mens.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte blijk heeft gegeven van gevoelens van verdriet en spijt. Hij heeft het slachtoffer na diens operatie gedurende enkele weken in huis genomen en verzorgd. Voorts heeft hij zich ontfermd over de eigen zaak van het slachtoffer en voor hem werkzaamheden verricht. Daar komt bij dat verdachte sinds het ongeluk een zware tijd heeft gehad, waarbij hij onder behandeling is komen te staan van een psychiater en psycholoog.
De door de officier van justitie geformuleerde strafeis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd als het gaat om schuld in de zin van roekeloosheid. De rechtbank heeft verdachte, zoals hiervoor onder 3.3. is overwogen, evenwel vrijgesproken van dit bestanddeel, zodat zij daarin grond ziet om af te wijken van de door de officier van justitie geformuleerde strafreis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
6.5.
Bijkomende straf (OBM)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat het rijbewijs van verdachte noodzakelijk is voor het behoud van zijn baan waarbij verdachte werkzaam is in nacht- en ploegendiensten en hij zodoende gedurende de nacht niet middels het openbaar vervoer op zijn werk kan verschijnen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in staat moet zijn gedurende een periode van zes maanden passende maatregelen en/of voorzieningen te treffen om op zijn werk te komen. De rechtbank zal voorts bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ÉÉN (1) MAAND, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
DRIE (3) JARENbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERDZESTIG (160) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
TACHTIG (80) DAGENhechtenis;
veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
ACHTTIEN (18) MAANDENmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
TWAALF (12) MAANDEN,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
DRIE (3) JARENbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 22 juli 2016.
Mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.