ECLI:NL:RBNHO:2016:5961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
15/820324-16 en 16-003166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek getuige horen in strafzaak

Op 23 mei 2016 heeft de rechter-commissaris een verzoek tot het horen van een getuige afgewezen, met de overweging dat het verhoor niet zou bijdragen aan de beslissing in de strafzaak. De verdediging heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 8 juli 2016 door de rechtbank Noord-Holland is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat de verdediging voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het verzoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechter-commissaris het juiste criterium heeft gehanteerd en in redelijkheid tot de afwijzing van het verzoek heeft kunnen komen. De rechtbank concludeert dat het horen van de getuige niet van belang is voor de beslissing in de strafzaak, en verklaart het bezwaarschrift ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 16-003166
Parketnummer: 15/820324-16
Uitspraakdatum: 8 juli 2016
Beschikking(ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 23 mei 2016 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een door mr. T.H. Kapinga, advocaat ingediend bezwaarschrift gedateerd 23 mei 2016, van:
[bezwaarde],bezwaarde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Rwanda),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd binnen het Detentiecentrum Schiphol (JCS),
voor deze gelegenheid domicilie kiezende te (2023 AD) Haarlem, Schotersingel 153,
ten kantore van mr. T.H. Kapinga, voornoemd.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank d.d. 23 mei 2016, inhoudende dat het verzoek tot het horen van getuige
[getuige]is afgewezen.
Op 8 juli 2016 is dit bezwaarschrift in raadkamer achter gesloten deuren behandeld.
Bezwaarde is in persoon verschenen en werd bijgestaan door mr. C.M. Casteleijns, advocaat te Haarlem. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. C.C.A. Bos-van Hasselt.
Van het verhandelde ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen bezwaarde.

2.Ontvankelijkheid van bezwaarde in zijn bezwaarschrift

Bij beschikking van 23 mei 2016 heeft de rechter-commissaris voornoemd verzoek tot het horen van de getuige gemotiveerd afgewezen. Namens bezwaarde heeft de raadsman op 23 mei 2016 een bezwaarschrift tegen deze beschikking ingediend. De rechtbank stelt vast dat, overeenkomstig de wettelijke voorschriften het bezwaarschrift binnen veertien (14) dagen na de beslissing van de rechter-commissaris is ingediend, mitsdien tijdig. Op 29 juni 2016 is verdachte in persoon gedagvaard in de onderliggende strafzaak. Aangezien het bezwaarschrift voorafgaand aan die datum is ingediend, is er nog geen sprake van een situatie waarin een dergelijk verzoek aan de zittingsrechter voorgelegd had dienen te worden (vgl. ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9514). Bezwaarde kan derhalve in zoverre in haar bezwaarschrift worden ontvangen.

3.Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van bezwaarde heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar gegrond dient te worden verklaard, nu het horen van getuige [getuige] van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Daartoe heeft de raadsvrouw allereerst aangevoerd, dat de gevraagde getuige de enige is die kan verklaren of hij, dan wel enig ander persoon de heroïne in de koffer heeft gestopt, of dat hij enig idee heeft hoe deze heroïne in de koffer van bezwaarde is beland. Mocht de getuige deze heroïne in de koffer hebben gestopt of mocht hij verklaren dat iemand anders dit heeft gedaan, dan komt hieruit naar voren dat bezwaarde geen wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de koffer hetgeen van belang is voor de vraag of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Voorts wordt gesteld dat het verzoek onvoldoende concreet gemotiveerd is, maar bezwaarde heeft de naam van de getuige, een wijk, een stad en een land van waar de getuige woonachtig is verstrekt. Dat zij geen straatnaam weet is omdat zij er niet bekend is, maar de autoriteiten kunnen op grond van deze informatie het woonadres van de getuige onderzoeken.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu het horen van de getuige niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechter-commissaris heeft in zijn afwijzende beslissing d.d. 23 mei 2016 met toepassing van het criterium dat de rechter-commissaris het verzoek slechts dan afwijst ‘indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enig in de strafzaak te nemen beslissing’ – zakelijk weergegeven – geoordeeld, dat uit de onderbouwing van het verzoek tot het horen van de getuige niet kan worden opgemaakt dat het horen van hem van belang is voor enige in deze strafzaak uit hoofde van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Hierbij is volgens de rechter-commissaris van belang dat:
“Een verhoor van [getuige] als getuige zal in deze feiten geen verandering kunnen brengen. Gelet hierop en nu naar het oordeel van de rechter-commissaris op grond van deze feiten en de jurisprudentie over het bestanddeel “opzettelijk” in de zin van artikel 2, onder A, juncto artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet (met name wat betreft de onderzoeksplicht van een reiziger ten aanzien van zijn of haar bagage), een voorwaardelijk opzet-constructie zeer wel voorstelbaar is – welke beslissing vanzelfsprekend aan de zittingsrechter is – is de rechter-commissaris van oordeel dat op dit moment onvoldoende is onderbouwd dat een verhoor van [getuige] kan bijdragen aan enige in deze strafzaak te nemen beslissing.”
In de Memorie van Toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris valt in paragraaf 5.2.2.
(Het verrichten van onderzoekshandelingen op verzoek van de verdachte)te lezen dat in de voorgestelde regeling van artikel 182 Sv de rechter-commissaris het daarin bedoelde verzoek afwijst ‘
indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’. [1]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de afwijzende beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat het horen van de gevraagde getuige [getuige] niet van belang is voor enige in deze strafzaak uit hoofde van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De rechter-commissaris heeft dan ook in alle redelijkheid kunnen komen tot de afwijzing op het verzoek van bezwaarde.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare raadkamerzitting van vrijdag 8 juli 2016.
Mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting bij de Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris, Kamerstukken II, 2009-2010, 32177, nr. 3.