ECLI:NL:RBNHO:2016:5953

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
C/15/240449 / FA RK 16-1540
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder na eerdere vaststelling van perspectiefbiedende uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2016 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 7 maart 2016 een verzoek ingediend tot beëindiging van het gezag van de moeder, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd door een gebrek aan pedagogisch inzicht en mogelijkheden van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat er onjuiste informatie in de rapportages is opgenomen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft eerder in 2015 al geoordeeld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat terugplaatsing bij de moeder niet aan de orde is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam als voogd wordt benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/240449 / FA RK 16-1540
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 20 juli 2016
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
kind van
[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.G.P. Roobeek te Mijdrecht
en
[de vader] , wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 7 maart 2016 ingekomen op 8 maart 2016;
- het verweerschrift van mr. Roobeek voornoemd, namens de moeder, ingekomen op 22 juni 2016.
1.2
Op 23 juni 2016 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Het verzoek is tegelijkertijd behandeld met het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en de andere minderjarige dochter van de moeder, [minderjarige] (C/15/240449 / FA RK 16-1540).
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Roobeek; voornoemd
  • [naam] , vertegenwoordiger van de Raad;
  • [naam] , vertegenwoordiger van de GI.
1.3
De minderjarige [minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 28 augustus 2007 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken, welke ondertoezichtstelling definitief is geworden en thans nog voortduurt tot 1 augustus 2016.
Bij beschikking van 28 augustus 2007 is tevens machtiging verleend [minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen, welke machtiging thans nog voortduurt tot 1 augustus 2016.
[minderjarige] woont sinds september 2012 in [adres] .

3.Verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.

4.Standpunten

de Raad

4.1
De Raad acht een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk om de ontwikkeling van [minderjarige] veilig te stellen. De ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] bestaat uit een ernstig gebrek aan pedagogisch inzicht en mogelijkheden van de moeder.
In de opvoeding bij de moeder is sprake geweest van langdurige onveiligheid en onderstimulatie, ondanks intensieve professionele hulpverlening. [minderjarige] is daardoor sociaal emotioneel beschadigd hetgeen onder andere heeft geleid tot hechtingsproblematiek. Daarbij is er als gevolg van de uithuisplaatsing sprake van een jarenlange breuk in de opvoedrelatie. Ook is er sprake van een cognitieve beperking en heeft de moeder een verminderde draagkracht als gevolg van haar lichamelijke ziekte(s).
De Raad is van mening dat de moeder de ontwikkeling van [minderjarige] ondermijnt door doorlopend strijd te voeren om [minderjarige] weer thuis te mogen opvoeden. Zij belast [minderjarige] daarbij met beloftes die zij niet waar kan maken. Omdat de moeder door haar gedrag een loyaliteitsprobleem bij [minderjarige] veroorzaakt, kan [minderjarige] niet voldoende profiteren van de hulpverlening die haar geboden wordt. De moeder is niet in staat om de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen in te schakelen, of van anderen aan te nemen dat ze deze nodig hebben dan wel met hulpverleners samen te werken. De Raad verwacht gelet op het bovenstaande niet dat de moeder in staat is om op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de GI met de voogdij over haar wordt belast.
zodat de relatie tussen de moeder en de gezinsouder van [minderjarige] niet onder druk komt te staan. Hierdoor wordt voorkomen dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt te staan tussen haar opvoeder en haar moeder.
de GI
4.2
De GI onderschrijft het standpunt van de Raad. De GI is van mening dat de hulp die aan [minderjarige] geboden wordt, geborgd moet worden. Uit de stukken blijkt voldoende dat moeder al jarenlang strijdt over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en dat die strijd [minderjarige] belemmert om te profiteren van de hulpverlening die noodzakelijk voor haar is. Aan deze strijd moet nu een einde komen. De moeder geeft [minderjarige] door haar handelwijze, namelijk door te strijden tegen de GI en in beroep te gaan tegen iedere beslissing van de rechtbank, iedere keer opnieuw de hoop dat zij misschien toch weer thuis kan wonen. Dit gedrag is niet in het belang van een goede ontwikkeling van [minderjarige] .
de moeder4.3 De moeder heeft verweer gevoerd. Zij verzet zich tegen een beëindiging van haar gezag. De moeder is van mening dat er al jarenlang onjuiste informatie is opgenomen in de rapportages die door de GI aan de rechtbank zijn verstrekt en dat er daardoor een geheel verkeerd beeld van haar is geschetst. Als gevolg daarvan heeft de rechtbank ieder jaar op basis van onjuiste informatie beslissingen genomen. Ook het rapport van de Raad is op basis van deze onjuiste informatie tot stand gekomen. De moeder voelt zich daardoor machteloos en is van mening dat de rechtbank op basis van deze informatie geen juiste beslissing op het verzoek kan nemen.
De moeder werkt wel aan alles mee en stelt dat de verdere samenwerking met de GI goed is. Zij is geen verstorende factor in de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] komt eenmaal per twee weken een weekend bij haar thuis en op iedere dinsdag na schooltijd een paar uur. De moeder is bereid om mee te blijven werken met de GI en alle hulpverlening te aanvaarden die nodig is.
De advocaat van de moeder heeft gesteld niet te begrijpen waarom de Raad het verzoek nu pas heeft ingediend en op welke gronden de Raad stelt dat de aanvaardbaar te achten termijn ten aanzien van [minderjarige] bereikt is. [minderjarige] wordt over twee en een half jaar meerderjarig en is in staat haar behoeftes en wensen steeds beter te verwoorden. Omdat de moeder volledig instemt met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin, bereid is mee te werken met de GI en alle vereiste hulpverlening te aanvaarden, wordt de ontwikkeling van [minderjarige] de komende twee en een half jaar niet geschaad als het gezag van de moeder in stand blijft.
De advocaat verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 april 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:2652) waarin de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van een ouder heeft afgewezen omdat de moeder goed meewerkt met de pleegouders en de hulpverlening.

5.Beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige kamer van deze rechtbank bij beschikking van 3 juni 2015 ten aanzien van [minderjarige] heeft geoordeeld dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, zodat in het kader van de ondertoezichtstelling een terugplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde is en het perspectief van [minderjarige] bij de gezinshuisouder ligt. Het gerechtshof te Amsterdam heeft deze beschikking in hoger beroep getoetst en bij beschikking van 10 november 2015 bekrachtigd.
5.3
Dit betekent dat voor het voortduren van de ondertoezichtstelling geen wettelijke grondslag meer bestaat. Voor een ondertoezichtstelling geldt immers als uitgangspunt dat de gezaghebbende ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn weer zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat in dit geval voortzetting van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is en stelt vast dat, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, geen sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met de casus in de aangehaalde beschikking van de rechtbank Overijssel. [minderjarige] is een zeer kwetsbaar meisje dat meer dan gemiddeld behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. De moeder kan dit niet aan [minderjarige] bieden. Zij heeft de afgelopen jaren niet kunnen profiteren van de intensieve professionele hulpverlening die haar en haar kinderen is geboden en die gericht is geweest op het hele gezinssysteem.
De moeder zegt dat zij instemt met de plaats waar [minderjarige] verblijft, maar blijft strijden tegen iedere beslissing die door de GI dan wel de rechtbank in het kader van de uithuisplaatsing over [minderjarige] genomen wordt. Hierdoor blijft zij ook steeds aan [minderjarige] trekken en haar hoop bieden op een mogelijke terugkeer naar huis, terwijl zowel de rechtbank als het gerechtshof duidelijk heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt maar bij de gezinshuisouder, in welke opvoedsituatie alles gericht is op de ontwikkeling en ondersteuning van [minderjarige] . Gelet hierop is duidelijkheid over het perspectief van wezenlijk belang, voor [minderjarige] maar ook voor de moeder.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank beëindiging van het gezag van de moeder als bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, sub a BW in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag toewijzen.
5.4
Nu de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over de [minderjarige] te benoemen.
De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Beëindigt het ouderlijk gezag van:
- [de moeder] ,
over
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
6.2
Benoemt tot voogdes over [minderjarige] :
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam.
6.3
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Mateman, voorzitter, mr. Ph. Burgers en mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechters, allen tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.