Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Bewijs
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Toepasselijke wettelijke voorschriften
8.Beslissing
VIJF (5) MAANDEN.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd op 18 december 2015 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met een ander opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook de bewijsstukken, geconcludeerd dat de verdachte wist dat de medeverdachte cocaïne invoerde. De verdachte had contact met de medeverdachte via WhatsApp en had een ticket voor hem geregeld. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft geen redenen gezien om de voorlopige hechtenis te schorsen of op te heffen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen in de strafmaat.