ECLI:NL:RBNHO:2016:5934

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820244-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland via Schiphol

Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2016 op Schiphol werd aangehouden met een koffer waarin cocaïne was verborgen. De verdachte, geboren in Remscheid en thans gedetineerd in Nederland, had verklaard dat hij de koffer had gekocht in een tweedehandswinkel in Sao Paulo en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de koffer een afwijkend scanbeeld vertoonde en abnormaal zwaar was, wat leidde tot verder onderzoek. Bij dit onderzoek werd een wit poeder aangetroffen dat positief testte op cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne binnen Nederland had gebracht, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte en achtte de verklaring ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn leeftijd en persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820244-16 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Remscheid,
wonende op het adres [adres] (Spanje),
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Lennep en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij geen opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de koffer heeft gekocht bij een tweedehandswinkel in Sao Paolo en dat hij niet wist dat er cocaïne in die koffer zat. De cocaïne moet of al in de koffer hebben gezeten toen verdachte de koffer kocht, of nadien in de koffer zijn gekomen, zonder dat hij het wist. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat er hem niets vreemds aan de koffer is opgevallen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 29 maart 2016 zien verbalisanten in de bagagekelder van Schiphol dat een koffer op naam van verdachte afkomstig uit Sao Paolo en met bestemming Alicante een afwijkend scanbeeld vertoont. De koffer is geseald. Met een fretboortje wordt door de zijwand van de koffer geduwd en bij terugtrekking ziet verbalisant een wit poeder op zijn fretboor dat qua kleur en samenstelling leek op cocaïne. [2]
De koffer wordt nader onderzocht. Verbalisanten constateren dat de koffer voorzien is van een dubbele wand en dat de koffer abnormaal zwaar aanvoelde. Bij weging van de lege koffer bleek dat het brutogewicht 6850 gram betrof. Bij het uitvoeren van een MMC-test op de witte substantie uit de zijwand treedt een positieve kleurreactie op. [3] Daarop wordt bij de gate van de vlucht naar Alicante verdachte aangehouden. Verdachte is in het bezit van een claimtag met hetzelfde nummer als op de bagagelabel van de onderzochte koffer staat. [4]
De koffer heeft een brutogewicht van circa 22 kilogram wat overeenkomt met het gewicht dat staat vermeld op het bagagelabel aan de koffer. De koffer was voorzien van een hangslot en een cijferslot. De lege koffer wordt nogmaals gewogen en weegt 6,55 kilogram. In een dubbele kunststof binnenwand zitten 11 pakketten met daarin witkleurige stof. Het totale nettogewicht van de stof bedraagt 2030,1 gram. Van de aangetroffen stof zijn representatieve monsters voor nader onderzoek overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. [5] Uit het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam is gebleken dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [6]
Verdachte heeft verklaard dat de betreffende koffer van hem is en dat hij deze zelf heeft ingepakt nadat hij de koffer eerst heeft bekeken en schoongemaakt. Nadien heeft hij de koffer afgesloten met een slot en laten sealen op de luchthaven van Sao Paolo en ingecheckt. [7]
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake was van opzet en overweegt daartoe als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend verondersteld mag worden en voor die inhoud dan ook (strafrechtelijk) verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer aannemelijk is dat de passagier met die inhoud niet bekend was en er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiervan is in deze zaak niet gebleken.
De rechtbank stelt vast dat het gewicht van de koffer van verdachte bij aankomst op Schiphol overeenkomt met het gewicht dat de koffer blijkens de claimtag had op het moment van inchecken in Sao Paolo. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de koffer voorzien heeft van een slot en op het vliegveld van Sao Paolo heeft geseald, wat bij aankomst in Nederland nog steeds het geval was. Het voorgaande past niet bij een scenario waarbij naderhand pakketten drugs in de koffers zijn gestopt.
Dat de cocaïne buiten medeweten van verdachte op het vliegveld of elders in zijn bagage terecht zou zijn gekomen, verdraagt zich voorts niet met de professionele wijze waarop de cocaïne in de koffer was verstopt, te weten in een dubbele kunststof binnenwand. Op deze wijze een koffer prepareren vergt immers de nodige tijd en vakmanschap.
Het scenario dat medewerkers van de tweedehandswinkel waar verdachte de koffer heeft gekocht zonder medeweten van verdachte cocaïne in de koffer heeft gestopt is eveneens ongeloofwaardig. Het is immers zeer onwaarschijnlijk dat een organisatie een grote hoeveelheid cocaïne –die immers een aanzienlijke (straat)waarde vertegenwoordigt- meerdere dagen voor de daadwerkelijke reis vanuit een winkel waar verdachte toevallig terechtkwam meegeeft en zonder verdere controle laat vervoeren door een volstrekt onbekende koerier, met alle risico’s van dien. Van omstandigheden die een dergelijk scenario wel aannemelijk maken is voorts niet gebleken.
Daarbij komt dat de Marechaussee heeft geverbaliseerd dat de koffer, die zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard van stof was, abnormaal zwaar aanvoelde en leeg een gewicht van ruim 6 kilogram had. Dat verdachte deze koffer heeft meegenomen uit de winkel naar zijn hotel en tijdens het schoonmaken goed heeft gecontroleerd, zoals hij heeft verklaard, maar dat hem al die tijd niets is opgevallen acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Een dergelijk (groot) gewicht moet ook hem zijn opgevallen.
Gelet op het voorgaande is de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zich in de koffer cocaïne bevond, onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig en zal deze verklaring terzijde worden geschoven. Nu geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om van voormeld uitgangspunt af te wijken, moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte wel bekend moet zijn geweest met de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer.
Aldus acht de rechtbank bewezen dat de verdachte willens en wetens de cocaïne binnen Nederland heeft gebracht en daarmee opzet heeft gehad op het invoeren van de cocaïne in Nederland.
Het verweer wordt verworpen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 maart 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat acht moet worden geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij hier in Nederland alleen is.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2030,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De door de officier van justitie gevorderde straf sluit aan bij de richtlijnen van het LOVS. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat echter ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn gevorderde leeftijd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWINTIG (20) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.S. Burggraaff, voorzitter,
mr. N.E. Kwak en mr. W. Aardenburg , rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 29 maart 2016 (dossierparagraaf 2.1).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2016 (dossierparagraaf 2.2).
4.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 29 maart 2016 (dossierparagraaf 1.1).
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 maart 2016 met bijlagen (dossierparagraaf 2.6).
6.Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 31 maart 2016 met kenmerk A065.6.026188, opgemaakt door drs. [deskundige] (los opgenomen).
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 14 juni 2016.