ECLI:NL:RBNHO:2016:5933
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Algehele vrijspraak voor verdachte in cocaïne-invoeraanklacht te Schiphol
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op Schiphol op 26 maart 2016. De verdachte, geboren in Suriname en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. H.J. Visser, terwijl de officier van justitie, mr. P. van Lennep, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie heeft gepleit voor bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in haar koffer en daarom niet opzet had op de invoer. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als consistent en niet ongeloofwaardig beoordeeld. Ze heeft vastgesteld dat de verdachte de koffer zonder kennis van de cocaïne had meegenomen en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat zij wist dat de cocaïne zich in haar koffer bevond.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging en heeft zij de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De rechtbank heeft benadrukt dat, hoewel het ongebruikelijk is dat een organisatie onwetende personen met verdovende middelen laat reizen, dit onder de gegeven omstandigheden niet volledig uitgesloten kon worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.