ECLI:NL:RBNHO:2016:5933

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820240-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Algehele vrijspraak voor verdachte in cocaïne-invoeraanklacht te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op Schiphol op 26 maart 2016. De verdachte, geboren in Suriname en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. H.J. Visser, terwijl de officier van justitie, mr. P. van Lennep, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie heeft gepleit voor bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in haar koffer en daarom niet opzet had op de invoer. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als consistent en niet ongeloofwaardig beoordeeld. Ze heeft vastgesteld dat de verdachte de koffer zonder kennis van de cocaïne had meegenomen en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat zij wist dat de cocaïne zich in haar koffer bevond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging en heeft zij de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De rechtbank heeft benadrukt dat, hoewel het ongebruikelijk is dat een organisatie onwetende personen met verdovende middelen laat reizen, dit onder de gegeven omstandigheden niet volledig uitgesloten kon worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820240-16
Uitspraakdatum: 28 juni 2016
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adres] (Suriname).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Lennep en van wat de raadsman van verdachte, mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 maart 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman was verdachte niet op de hoogte van de aanwezigheid van de cocaïne in haar koffer en kan zij, als gevolg van het ontbreken van deze wetenschap, geen opzet hebben gehad op de invoer van de cocaïne. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de raadsman op het feit dat bij het inchecken van de handbagage, deze door verdachte meegenomen mocht worden. Dit wijst er op dat de handbagage minder dan het maximumgewicht van 10 kilogram woog. Verdachte heeft verder consistent verklaard en er is geen reden om aan haar verklaringen te twijfelen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewijzenverklaring te komen, aldus nog steeds de raadsman.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat in de koffer van verdachte op Schiphol cocaïne is aangetroffen. De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist dat die cocaïne zich in haar koffer bevond.
Daartoe is van belang dat verdachte heeft verklaard dat zij de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen mee heeft genomen voorbij de incheckbalie en de security. De koffer is beide keren gewogen en woog rond de 10 kilo. Nadien heeft ze voor ongeveer 1 kilo vis gekocht en boulanger erbij gekregen. Die spullen heeft zij in haar koffer gestopt. Op dat moment zat er geen cocaïne in de koffer. Vervolgens heeft zij de koffer afgesloten en bij de gate afgegeven als ruimbagage, omdat daarom werd verzocht door de medewerkers van de luchtvaartmaatschappij. Zij weet niet hoe de cocaïne in haar koffer is gekomen, aldus nog steeds verdachte.
De verklaringen van verdachte zijn consistent en, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer ongeloofwaardig.
De verklaringen van verdachte over haar reisdoel, haar werk, de aanschaf van haar vliegticket en haar verblijf in Nederland zijn eveneens consistent en, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer ongeloofwaardig. De verklaringen worden bovendien deels door getuigenverklaringen ondersteund. Zo bevestigt getuige [getuige 1] de verklaring van verdachte over haar werkzame leven en dat ze naar haar feestje in Nederland zou komen en bevestigt getuige [getuige 2] dat verdachte vaker bij haar zusje in Nederland verbleef en daar ook deze keer zou verblijven.
Het dossier bevat voorts geen aanwijzingen die de verklaring van verdachte tegenspreken. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie van oordeel dat het in Nederland geregistreerde brutogewicht van de koffer van ruim 16 kilogram, geen aanwijzing betreft dat de verklaring van verdachte onjuist is. Daarbij is van belang dat niet zonder meer duidelijk is wat de aan de koffer bevestigde label van “limited release” inhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat een dergelijk label ook bevestigd wordt indien de handbagage vrijwillig bij de gate wordt afgegeven en alsnog als ruimbagage wordt meegenomen, omdat er op de vlucht bijvoorbeeld te veel handbagage is. Dat dit label betekent dat de koffer bij het inchecken al te zwaar was, zoals de officier van justitie heeft betoogd, ligt niet voor de hand, omdat de bagage dan meteen als ruimbagage zou zijn ingecheckt. Dat dit label betekent dat de koffer op het moment van boarden toch (veel) te zwaar was, is gelet op het voren overwogene niet met zekerheid vast te stellen.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting te weinig aanknopingspunten bieden om bewezen te verklaren dat verdachte wist dat er cocaïne in haar koffer zat zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hoewel het in het algemeen niet voor de hand ligt dat een organisatie aan een onwetend persoon (kostbare) verdovende middelen meegeeft, kan dat naar het oordeel van de rechtbank, onder de gegeven omstandigheden, niet worden uitgesloten.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.E. Kwak, voorzitter,
mr. W. Aardenburg en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2016.