In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op Schiphol en van mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van cocaïne-invoer, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne bij een medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de invoer van cocaïne, omdat er geen bewijs was dat hij wetenschap had van de cocaïne.
Wat betreft de mishandeling van zijn levensgezel, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan het slaan van zijn partner, wat leidde tot letsel. De rechtbank nam in overweging dat het feit zich voordeed in aanwezigheid van hun kinderen, wat de ernst van de situatie vergrootte. De rechtbank legde een taakstraf op van 18 uren, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat het lange tijdsverloop de toewijzing niet meer rechtvaardigde.