ECLI:NL:RBNHO:2016:5931

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820249-14 & 10/811050-12 (TUL)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 maart 2014 op Schiphol betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De zaak kwam aan het licht toen de medeverdachte op Schiphol werd aangehouden met 73 slikkersbollen cocaïne in zijn lichaam. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte geanalyseerd, evenals de telefonische contacten tussen hen in de maanden voorafgaand aan de reis. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat het lange tijdsverloop niet meer rechtvaardigde dat deze straf werd uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820249-14 & 10/811050-12 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2016
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Lennep en van wat de raadsman van verdachte, mr. G.R Stolk, advocaat te Schiedam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Vertrek en aankomst [medeverdachte] luchthaven Schiphol
Op maandag 10 februari 2014 vertrekt medeverdachte [medeverdachte] vanuit de luchthaven Schiphol naar Curaçao voor een periode van 3 weken. Omdat hij gesignaleerd stond in het opsporingssysteem wordt er die avond nader onderzoek naar hem verricht. Voor dit onderzoek worden onder andere de camerabeelden van die dag bekeken. Uit deze beelden blijkt dat [medeverdachte] samen met een ander manspersoon, welke later verdachte [verdachte] blijkt te zijn [2] , het luchthaventerrein oploopt. De 2 mannen lopen niet (steeds) naast elkaar en hebben weinig interactie. [3]
Op maandag 2 maart 2014 komt [medeverdachte] aan op de luchthaven Schiphol vanuit Curaçao en wordt hij meegenomen door verbalisanten van het Drugsteam Schiphol voor nader onderzoek. Er wordt een bodyscan van verdachte gemaakt waaruit blijkt dat hij zeer waarschijnlijk smokkelwaar in zijn lichaam heeft. Daarnaast worden bij het onderzoeken van zijn bagage 2 slikkersbollen aangetroffen. [4] Uiteindelijk worden er in totaal 73 slikkersbollen aangetroffen bij [medeverdachte] met een totaal nettogewicht van 576,7 gram. Na het testen van de substantie door middel van een MMC-test treedt een positieve kleurreactie op. [5] Er wordt een sample van de aangetroffen substantie naar het douanelaboratorium gestuurd voor verdere analyse. Uit deze analyse blijkt dat het inderdaad gaat om cocaïne. [6]
Bij het uitkijken van de camerabeelden van 2 maart 2014 blijkt dat rond 06.41 uur [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte 2] het luchthavengebouw binnen komt lopen. Op een gegeven moment gaan ze ieder een andere kant op. Uiteindelijk komen ze weer bij elkaar in aankomsthal 4. Vanuit aankomsthal 4 loopt [verdachte] richting aankomsthal 3 en gaat staan kijken voor de glazen wand waar aankomende passagiers te zien zijn vanaf de airside. Op deze plaats wordt [verdachte] onderschept door het Drugsteam Schiphol. [7]
Telefonisch contact verdachte en [medeverdachte]
Onder verdachte [verdachte] en [medeverdachte] zijn bij hun aanhouding verschillende mobiele telefoons en losse simkaarten in beslag genomen. Na analyse van deze telefoons en simkaarten is het volgende naar voren gekomen. Tussen het telefoonnummer [telefoonnummer], dat onder [medeverdachte] in beslag is genomen en het nummer [telefoonnummer], dat onder [verdachte] in beslag is genomen, is in de periode tussen 5 december 2013 en 10 februari 2014, 36 keer contact geweest. Tussen de nummers [telefoonnummer] ([medeverdachte]) en [telefoonnummer] ([verdachte]) is in de periode tussen 21 januari 2014 en 2 maart 2014, 49 keer contact. [8]
Aankoop van vliegticket door [medeverdachte]
Op 8 februari 2014 om 15.13 uur koopt [medeverdachte] zijn vliegticket van Schiphol naar Curaçao bij Pragema Travel RTM te Rotterdam. [9] Rond diezelfde tijd straalt het telefoonnummer [telefoonnummer], dat vermoedelijk in gebruik is bij [verdachte], aan op de telefoonmast gelegen aan de Van Duylstraat te Rotterdam. Deze telefoonmast bevindt zich in een straal van 350 meter nabij reisbureau Pragema Travel RTM. Daarnaast is er tussen bovenstaand nummer en het nummer [telefoonnummer], vermoedelijk in gebruik bij [medeverdachte], contact om 14.54 uur, dit is vlak voordat [medeverdachte] overgaat tot de koop van het vliegticket. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 maart 2014 op Schiphol was om zijn oom op te halen uit Curaçao. [11] Verdachte heeft voorts leugenachtig verklaard dat hij vorig jaar voor het laatst op Schiphol was, dat hij op 2 maart 2014 alleen naar Schiphol was gekomen en dat hij voorafgaand aan het afhalen van zijn oom niet of nauwelijks contact met zijn oom heeft gehad. [12]
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden dat verdachte met een ander, opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte] in de maanden voor de reis van [medeverdachte] naar Curaçao in nauw contact stonden met elkaar. Dit blijkt uit de 85 telefonische contacten die beide mannen hadden in de 3 maanden voorafgaand aan de reis. Daarnaast was er vlak voor de aankoop van het vliegticket contact tussen beide mannen en bevond [verdachte] zich op dat moment in de directe nabijheid van de winkel waar het vliegticket werd gekocht door [medeverdachte]. Ook tijdens het verblijf van [medeverdachte] op Curaçao is er veelvuldig contact tussen beide mannen. Op de dag van vertrek naar Curaçao wordt [medeverdachte] naar Schiphol gebracht door [verdachte] en vindt er ogenschijnlijk zakelijk contact plaats tussen beide mannen. Wanneer [medeverdachte] weer aankomt op Schiphol vanuit Curaçao is [verdachte] ook weer aanwezig om [medeverdachte] af te halen.
Eveneens is redengevend dat [verdachte] tegenstrijdig en niet in lijn met de overige bewijsmiddelen verklaart. Zo verklaart hij in zijn verhoor op 2 maart 2014 bij de Marechaussee dat hij misschien vorig jaar voor het laatst op Schiphol was, hetgeen niet overeenkomt met bovengenoemde bevindingen dat hij [medeverdachte] op 10 februari 2014 heeft weggebracht. Ook verklaart hij dat hij op 2 maart 2014 alleen naar Schiphol was gekomen, wat niet overeenkomt met de camerabeelden, en welke verklaring hij bij de RC weer heeft ingetrokken. Daar verklaart hij met een maat te zijn gekomen. Ook verklaart hij dat zijn oom alleen gevraagd heeft hem op te halen en dat hij verder geen contact met hem heeft gehad, wat niet in lijn is met de hierboven genoemde bevindingen met betrekking tot het uitlezen van de telefoons. Daaruit blijkt immers dat er ten tijde van het verblijf van [medeverdachte] op Curaçao veelvuldig contact tussen beiden is geweest. Verdachte heeft voor deze tegenstrijdigheden geen aannemelijke verklaring gegeven. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat deze leugenachtige verklaringen dienen om de waarheid te verhullen, te weten dat hij wist dat [medeverdachte] cocaïne vervoerde.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden bij elkaar genomen kan het niet anders dan dat er bij zowel [medeverdachte] als [verdachte] opzet is geweest op de invoer van de cocaïne binnen het Nederlands grondgebied en dat zij daartoe nauw en bewust hebben samengewerkt.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en het gegeven dat verdachte na dit feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verdachte is bovendien werkzaam via een detacheringsbureau als magazijnmedewerker. Indien er een gevangenisstraf opgelegd wordt zal dit de goede weg die verdachte is ingeslagen frustreren. Als laatste benadrukt de raadsman dat het om een oud feit gaat en er geen duidelijke reden is aangevoerd waarom het zo lang geduurd heeft voordat de zaak op zitting is gekomen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal 576,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van, en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank neemt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in aanmerking dat verdachte kennelijk een organiserende en begeleidende rol in deze cocaïnesmokkel had. Hij is immers betrokken geweest bij de voorbereiding van het transport door de koerier naar Schiphol te brengen. Ook ten tijde van het verblijf van de koerier op Curaçao heeft verdachte, gelet op de telefonische contacten, een rol gespeeld. Tot slot heeft verdachte voor ogen gehad de koerier met de cocaïne op Schiphol binnen te halen.
Daarentegen houdt de rechtbank ook rekening met het feit verdachte sinds kort werkzaam is als magazijnmedewerker. Zij wil de goede weg die verdachte is ingeslagen niet teniet doen. Daarnaast zal de rechtbank ook rekening houden met het tijdsverloop. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom het ruim 2 jaar heeft moeten duren voordat de zaak op zitting is gekomen. Aldus is de redelijke termijn geschonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 16 juli 2012 in de zaak met parketnummer 10/811050-12 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade en mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 11 juni 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat het lange tijdsverloop een toewijzing van de ten uitvoer legging van de voorwaardelijk straf thans niet meer rechtvaardigt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 22c, 22d, 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TWEEHONDERDVEERTIG (240) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam in de zaak met parketnummer 10/811050-12 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Aardenburg, voorzitter,
mr. N.E. Kwak en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen herkenning verdachte [verdachte] d.d. 8 april 2014 (niet genummerd).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2014, bijlage 0.5 .
4.Proces-verbaal d.d. 2 maart 2014, bijlage 0.6.
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 11 maart 2014, bijlage 0.7
6.Rapport douanelaboratorium, kenmerk 3080 X 14 d.d. 14 maart 2014 opgemaakt door [deskundige].
7.Proces-verbaal uitkijken camerabeelden 02-03-2014 d.d. 17 maart 2014 bijlage 1.8.
8.Proces-verbaal van analyse historische gegevens telecom d.d. 18 juni 2014 bijlage 0.1.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2014, p. 3.7. en proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014 p. 3.3
10.Proces-verbaal van analyse historische gegevens telecom d.d. 18 juni 2014 bijlage 0.1.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 2 maart 2014 bijlage 1.4.
12.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 maart 2014 bijlage 1.4.