ECLI:NL:RBNHO:2016:5438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
4811446 WM VERZ 16-82
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersboete en de rechtsgeldigheid van verhogingen onder de Wet Mulder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, afdeling Privaatrecht, sectie Kanton te Zaanstad, op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan Solarnrg Holding B.V. De sanctie van € 140,00 was opgelegd voor het rijden op de busbrug De Binding in Zaanstad op 11 augustus 2015, waarbij betrokkene in strijd met de verkeersregels handelde. Betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 24 mei 2016 was de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opgelegde sanctie terecht was, gezien de duidelijke bebording ter plaatse en de verklaring van de verbalisant. Betrokkene voerde aan dat de verhogingen van de boetes sinds 2006 niet in overeenstemming zijn met de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en dat deze verhogingen niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhogingen van de sancties zijn vastgesteld bij algemene maatregelen van bestuur en dat deze niet in strijd zijn met hogere wettelijke voorschriften of rechtsbeginselen. De rechter benadrukte dat de minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid heeft om sanctiebedragen vast te stellen en dat deze bevoegdheid niet beperkt is door specifieke voorwaarden.

Het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard, waarbij de kantonrechter ook oordeelde dat er geen strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De beslissing van de kantonrechter werd openbaar uitgesproken door mr. P.J. Jansen, waarbij betrokkene de mogelijkheid had om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Zaanstad
zaak/rolnr.: 4811446 WM VERZ 16-82
CJIB-nummer: [nummer 2]
Uitspraakdatum: 16 juni 2016
Beslissing op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van:
naam Solarnrg Holding B.V.
gemachtigde mr. M.S. de Groene
adres Postbus [nummer 1]
woonplaats [woonplaats]
hierna te noemen betrokkene.

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 mei 2016. Ter zitting is verschenen: de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. Betrokkene is niet verschenen.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de sanctie van € 140,00 (verhoogd met € 7,00 administratiekosten) is opgelegd luidt – kort omschreven – als volgt: handelen i.s.m. gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen (doelgroepstr.). Het gaat hier om het rijden op de zogenoemde busbrug De Binding te Zaanstad op 11 augustus 2015 om 16:15 uur.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift – dat zich bij de stukken bevindt – de gronden daarvoor aangevoerd. De vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie heeft het standpunt van de officier van justitie verwoord.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de administratieve sanctie is opgelegd, is begaan.
Wat betreft de stelling van betrokkene dat de situatie ter plekke onoverzichtelijk is, overweegt de kantonrechter dat hij ambtshalve bekend is met de situatie ter plaatse en dat de bebording voor een gemiddelde weggebruiker goed zichtbaar is. Aan het begin van busbrug De Binding is aan beide kanten een bord C1 geplaatst, met een duidelijk leesbaar onderbord. Dit bord C1 wordt aan één kant van de busbrug na ongeveer 100 meter herhaald. Ook is aan beide kanten een bord geplaatst dat erop wijst dat cameratoezicht plaatsvindt.
Betrokkene heeft daarnaast aangevoerd dat hij tweemaal binnen zeer korte tijd is bekeurd voor eenzelfde overtreding. Het gaat hier echter om twee afzonderlijke gedragingen die zijn verricht in tegengestelde richtingen. Betrokkene is bekeurd voor het oprijden van busbrug De Binding vanuit zuidelijke richting om 16:15 uur en daarna vanuit noordelijke richting om 16:16 uur. Dat zijn twee afzonderlijke gedragingen waarvoor telkens een sanctie kan worden opgelegd. Zoals blijkt uit de uitspraak die vandaag wordt gedaan in de zaak met betrekking tot de tweede sanctie, zal die tweede sanctie wel worden gematigd met 50%.
Verder heeft betrokkene naar voren gebracht dat de sancties in zaken als deze sinds 2006 zijn verhoogd op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 2 Wahv. Betrokkene stelt dat een verhoging van de sancties alleen mag plaatsvinden op basis van een periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex en met inachtneming van het uitgangspunt dat het sanctiebedrag moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging. Volgens betrokkene voldoet de verhoging van de sanctie in dit geval niet aan genoemde eisen, omdat de sanctie voor de overtreding waar het hier om gaat in 2006 nog € 75,00 bedroeg en in 2015 al
€ 140,00, zodat sprake is van een verhoging van 86%. Die verhoging is veel meer dan de periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex en daarmee is die verhoging onverbindend, aldus betrokkene. Daarnaast wijst betrokkene erop dat de verhoging van de boetes niet deugdelijk is gemotiveerd en dat die verhoging kennelijk alleen maar is ingegeven door financiële redenen, hetgeen volgens betrokkene ook niet strookt met artikel 2 Wahv.
De kantonrechter volgt het standpunt van betrokkene niet, op de volgende gronden.
Volgens artikel 2 lid 1 Wahv kunnen ter zake van de in de bijlage bij de Wahv omschreven gedragingen administratieve sancties worden opgelegd, op de wijze bij de Wahv bepaald. In artikel 2 lid 5 Wahv is bepaald dat eerdergenoemde bijlage bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd. De hoogte van de sanctiebedragen is sinds het van kracht worden van de Wahv steeds vastgesteld bij een dergelijke algemene maatregel van bestuur. Het sanctiebedrag waar het in deze zaak om gaat is bij algemene maatregel van bestuur in 2014 vastgesteld op € 140,00, te weten bij Besluit van 25 november 2014, Stb. 2014/484 (jaarlijkse indexering tarieven 2015).
Een algemeen verbindend voorschrift, zoals een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 2 lid 5 Wahv, kan onverbindend zijn indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift. Ook kan de rechter een algemeen verbindend voorschrift, voor zover het niet een wet in formele zin is, onverbindend oordelen wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel. Strijd met een algemeen rechtbeginsel kan zich met name voordoen indien sprake is van willekeur, in die zin dat het betreffende overheidsorgaan bij afweging van de belangen in redelijkheid niet tot een algemeen verbindend voorschrift heeft kunnen komen (zie: HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354 en NJ 1987/251 (Landbouwvliegers) en HR 15 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1668 en NJ 2005/67). Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet betrachten. Gebreken in de motivering van een algemeen verbindend voorschrift kunnen op zichzelf niet tot onverbindendheid leiden.
Uit de tekst van artikel 2 lid 5 Wahv volgt dat de wetgever een ruime en algemene bevoegdheid heeft gegeven aan de lagere regelgever, de minister van Veiligheid en Justitie, om de hoogte van de sanctiebedragen nader bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Die bevoegdheid is niet beperkt door specifieke voorwaarden of eisen. Wel wordt die bevoegheid begrensd door artikel 2 lid 3 Wahv, waarin is neergelegd dat de sanctie per gedraging niet meer kan zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie, zoals bedoeld in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Op 1 februari 2006 was dit een bedrag van € 335,00, dat geleidelijk is verhoogd, onder meer per 1 januari 2014 tot een bedrag van € 405,00 en per 1 januari 2016 tot een bedrag van € 410,00. Het sanctiebedrag waar het in deze zaak om gaat, is bij eerdergenoemd Besluit van 25 november 2014 vastgesteld op € 140,00 en blijft daarmee binnen de grens van € 405,00, zoals deze gold per 1 januari 2014. Ook de sanctiebedragen die bij eerdere algemene maatregelen van bestuur zijn vastgesteld, blijven binnen de grens van artikel 2 lid 3 Wahv. Het Besluit van 25 november 2014 en de daaraan voorafgaande algemene maatregelen van bestuur zijn dan ook niet in strijd met artikel 2 Wahv en dus ook niet onverbindend wegens strijd met een hoger wettelijk voorschrift.
Er is ook geen reden om te oordelen dat het Besluit van 25 november 2014 of de daaraan voorafgaande algemene maatregelen van bestuur onverbindend zijn wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel. Dat de sancties in de loop van de jaren zijn verhoogd met een percentage dat hoger ligt dan de consumentenprijsindex, kan niet leiden tot de conclusie dat de algemene maatregelen van bestuur waarin een dergelijke verhoging is vastgesteld, onverbindend zijn. Het staat de minister van Veiligheid en Justitie gelet op artikel 2 lid 5 Wahv immers vrij om binnen de grenzen van artikel 2 lid 3 Wahv de hoogte van de sanctiebedragen vast te stellen. Niet valt in te zien dat de minister daarbij niet in redelijkheid tot een verhoging van de sanctiebedragen hoger dan de de consumentenprijsindex heeft kunnen besluiten, gelet ook op de eerdergenoemde terughoudende toetsing die de kantonrechter in dit verband in acht moet nemen. Datzelfde geldt voor de wijze waarop de minister in de verschillende algemene maatregelen van bestuur de hoogte van de sancties heeft afgestemd op de ernst van de gedraging, temeer nu het niet aan de kantonrechter is om naar eigen inzicht te bepalen of die afstemming in zijn algemeenheid juist of redelijk is.
De omstandigheid dat de minister van Veiligheid en Justitie de verhoging van de sancties niet deugdelijk zou hebben gemotiveerd en die verhoging kennelijk alleen maar is ingegeven door financiële redenen, zoals betrokkene stelt, kan evenmin tot onverbindendheid leiden. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn gebreken in de motivering van lagere regelgeving, zoals een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 2 lid 5 Wahv, geen reden om die regelgeving onverbindend te achten. Verder is er geen grond om te oordelen dat de minister van Veiligheid en Justitie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om bij de verhoging van de sanctiebedragen ook financiële redenen daarvoor mee te wegen. Dergelijke financiële redenen kunnen op zichzelf worden aangemerkt als een redelijk belang van de overheid en niet is gebleken dat in dit verband sprake is (geweest) van willekeur. Met name is niet gebleken van belangen van betrokkenen – waaronder bijvoorbeeld weggebruikers die worden geconfronteerd met het opleggen van een sanctie – die zo zwaar wegen dat de minister in redelijkheid de verhoging van de sancties achterwege had behoren te laten.
De kantonrechter overweegt tot slot nog dat voor zover betrokkene bedoeld heeft een beroep te doen op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), ook dit beroep niet slaagt. Uit rechtspraak volgt dat een systeem van wettelijk gefixeerde (bestuurlijke) sancties niet in strijd is met het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter (zie: EHRM 7 juni 2012, http://hudoc.echr.coe.int, zaaknr. 4837/06 en AB 2012/334 (Segame)). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene de sanctie in beroep bij de kantonrechter (en in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) kan aanvechten en dat bijzondere omstandigheden in het concrete geval ertoe kunnen leiden dat de sanctie door de kantonrechter wordt gematigd.
Het beroep wordt gelet op het voorgaande ongegrond verklaard.

De beslissing

De kantonrechter:
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 14 WAHV hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de Sectie Kanton van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, Postbus 1165, 1500 AD Zaandam. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: