6.2De rechtbank stelt vast dat de bestreden ontheffing uitsluitend ziet op de inzet van het middel CO2. Dit middel valt onder artikel 5, eerste lid, onderdeel k, van het Bbsd, gelezen in verbinding met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en is op zichzelf dan ook aan te merken als middel waarmee dieren mogen worden gedood. Uit de toelichting van verweerder ten aanzien van het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen blijkt dat gebruik van dit middel – in ieder geval in het onderhavige geval – niet los kan worden gezien van gebruik van (hulp)middelen om de ganzen bijeen te drijven. De rechtbank is gelet hierop met verweerder van oordeel dat sprake is van een onverbrekelijke samenhang tussen het gebruik van CO2 en het gebruik van (hulp)middelen om de ganzen bijeen te drijven. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn uitleg dat, gelet op deze onverbrekelijke samenhang, het gebruik van (hulp)middelen voor het bijeendrijven moet worden geacht te zijn vervat in het middel dat is aangewezen onder artikel 5, eerste lid, onder k, van het Bbsd en dat verweerder daarom de vangkraal als middel niet heeft opgenomen in de ontheffing, De beschrijving van het middel zoals dat is aangewezen in artikel 5, eerste lid, onder k, van het Bbsd, te weten ‘middelen die krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld’, staat aan een dergelijke uitleg in de weg nu een middel om dieren bijeen te drijven niet als zodanig kan worden aangemerkt. Voor gebruik van middelen tot bijeendrijven dient dan ook, zo mogelijk, uitdrukkelijk ontheffing te worden verleend.
De rechtbank stelt voorts vast dat in artikel 5, eerste lid, van het Bbsd middelen of methoden om bijeen te drijven niet zijn genoemd als middelen of methoden waarmee vogels mogen worden gevangen of gedood.
De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0107) overwogen dat uit artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn volgt dat in een wettelijk voorschrift moet zijn bepaald met welke middelen vogels mogen worden gedood in afwijking van het algemeen verbod op het opzettelijk doden van vogels in artikel 5 van de Vogelrichtlijn. Hieruit volgt dat het gebruik van middelen om bijeen te drijven niet zijn toegestaan. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het vangen en doden van grauwe ganzen, brandganzen en Canadese ganzen met CO2 met gebruikmaking van middelen om de ganzen bijeen te drijven niet is toegestaan. Verweerder heeft dan ook ten onrechte hiervoor, impliciet, ontheffing verleend en derhalve ten onrechte ontheffing verleend voor gebruik van het middel CO2. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Omdat uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen volgt dat de ontheffing waarom door de Faunabeheereenheid is verzocht niet kan worden verleend, zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Gelet op het voorgaande moet de aanvraag van de Faunabeheereenheid worden afgewezen.
8. Omdat de rechtbank het beroep van de Faunabescherming gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan de Faunabescherming het door haar gevraagde griffierecht vergoedt.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu reeds aan de Faunabescherming in de uitspraak van heden met zaaknummer 15/4316 de door haar vertegenwoordigers gemaakte reiskosten zijn vergoed. Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.