Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Vandaag heb jij mij mede gedeeld dat je de arbeidsovereenkomst met [X] per direct beëindigd en niet langer werkzaam wilt zijn. Je hebt dan ook per direct het werk om 09:30 uur stilgelegd, je hebt de sleutels van het bedrijfspand, de sleutels van de lesauto, de jou ter beschikking gestelde agenda met de werkmappen van vandaag en het mobiele werk telefoon (...) per direct ingeleverd. Je beëindigd hiermee je dienstverband per direct, ik zal hier dan ook mee instemmen en jouw salaris afrekening laten opmaken en jou deze doen tegemoed komen.”
“ik accepteer de door jou genomen ontslag”.
“Geachte heer [x] d.m.v. dit bericht wil ik u aangeven dat door de gebeurtenissen van de afgelopen dagen ik erg geschrokken ben. Ik ben beschikbaar voor werk en bereid mijn werkzaamheden uit te voeren. Ik ga mij direct laten adviseren en bijstaan (...)”.
3.Het verzoek
€ 1.167,66 bruto.
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
“klootzak”en
“lul”. Dat het kennelijk niet de bedoeling was van [de werknemer] dat [de werkgever] dit zou horen, neemt niet weg dat die woorden door toedoen van [de werknemer] zelf [de werkgever] wel hebben bereikt, hetgeen de relatie uiteraard geen goed heeft gedaan. Verder staat vast dat [de werknemer] , nadat hij de brief van 30 januari 2016 met verbeterpunten op zondag 31 januari 2016 had ondertekend, op maandag 1 februari 2016 weer te laat is gekomen bij een klant die een rijexamen moest doen. Duidelijk is dat dit het vertrouwen van [de werkgever] in [de werknemer] verder heeft ondermijnd. Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat partijen vervolgens weer in een discussie zijn beland over de vraag of [de werknemer] ontslag heeft genomen, waarbij in ieder geval vast staat dat [de werkgever] die ontslagname direct schriftelijk en per sms-bericht heeft bevestigd en [de werknemer] de nodige tijd heeft laten voorbijgaan voordat hij [de werkgever] heeft laten weten dat hij het daarmee niet eens was. Ook dit heeft de relatie tussen partijen verder geschaad. Gelet op het voorgaande is de verstoring van de arbeidsverhouding inmiddels zodanig dat van [de werkgever] niet kan worden verlangd dat de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). De verstoring van de arbeidsverhouding, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, is veroorzaakt door een combinatie van factoren en niet door gedrag van [de werknemer] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt en op één lijn kan worden gesteld met de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, zoals al volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
“met het werk wilde stoppen”. Volgens [de werkgever] heeft hij gevraagd of [de werknemer] dat zeker wist, waarop [de werknemer] zou hebben geantwoord dat hij zeker wist dat hij wilde stoppen, omdat hij te veel fouten maakte. [de werknemer] betwist dat hij heeft gezegd dat hij wilde stoppen en heeft gesteld dat [de werkgever] hem op 1 februari 2016 heeft
“geschorst”en heeft gevraagd om zijn spullen in te leveren en te vertrekken. Nu [de werkgever] zich erop beroept dat [de werknemer] zelf ontslag heeft genomen op 1 februari 2016 en [de werknemer] dat gemotiveerd heeft betwist, is het overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) aan [de werkgever] om te bewijzen dat van een dergelijke ontslagname sprake is geweest. [de werkgever] zal overeenkomstig zijn aanbod worden toegelaten om te bewijzen dat [de werknemer] op 1 februari 2016 de arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd.