ECLI:NL:RBNHO:2016:4307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van gedeputeerde staten inzake eigendomsoverdracht schoolgebouwen onder de Wet op het primair onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting ALLURE, Stichting voor openbaar primair onderwijs, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De zaak betreft de toepassing van artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) met betrekking tot de eigendomsoverdracht van een gedeelte van de school 'De Kelderswerf' te Obdam. Het college van gedeputeerde staten had geoordeeld dat een gedeelte van het schoolgebouw niet voor eigendomsoverdracht vatbaar was, wat leidde tot een beroep van eiseres tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 20 augustus 2014, waarin werd geoordeeld dat het betreffende gedeelte niet voor eigendomsoverdracht vatbaar was, niet in stand kon blijven. Eiseres had eerder verzocht om een besluit op basis van artikel 110, tweede lid, van de Wpo, maar het college had dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het begrip 'een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte' niet gedefinieerd is in de Wpo, maar dat het moet worden opgevat als een gedeelte van een schoolgebouw dat zelfstandig kan worden gebruikt of eenvoudig geschikt kan worden gemaakt voor zelfstandig gebruik.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van het college om het besluit te nemen op basis van artikel 110, tweede lid, van de Wpo niet terecht was, omdat het college onvoldoende had onderbouwd dat het gedeelte niet voor eigendomsoverdracht vatbaar was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft ook aangegeven dat de vraag of het gedeelte eenvoudig geschikt is te maken voor zelfstandig gebruik verdeeld blijft tussen partijen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/2114

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaak tussen

de stichting ALLURE, Stichting voor openbaar primair onderwijs,te Opmeer, eiseres
(gemachtigde: R.P.H. Andriolo),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigden: P. Kreuwel en F. Blok).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland(gemachtigde: mr. E.F. Boschma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geoordeeld dat een gedeelte van de school “De Kelderswerf” te Obdam niet voor eigendomsoverdracht vatbaar is en op die grond afgezien van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) te besluiten dat eiseres blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
Bij besluit van 15 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 110, eerste lid, van de Wpo kunnen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
Op grond van artikel 110, tweede lid, van de Wpo kunnen gedeputeerde staten in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
Op grond van artikel 110, derde lid, van de Wpo doet het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
Op grond van artikel 110, vijfde lid, van de Wpo kunnen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
Op grond van artikel 110, zevende lid, van de Wpo, voor zover van belang, kan, zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, (…), het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.
Op grond van artikel 103, tweede lid, van de Wpo worden, indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een niet door de gemeente in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
2.1
Eiseres heeft bij brief van 12 september 2013 aan derde-partij bericht dat vanwege een terugloop van het aantal leerlingen bij “De Kelderswerf” aan de Weerestraat te Obdam de formatie voor het schooljaar 2013/2014 is vastgesteld op acht groepen. Hierdoor zal, zo staat verder in de brief vermeld, sprake zijn van een overschot van drie lokalen met bijbehorende sanitaire voorzieningen en gangruimten. Eiseres heeft derde-partij daarom verzocht mee te werken aan het toepassen van artikel 110, eerste lid, van de Wpo voor wat betreft dit gedeelte van het schoolgebouw.
2.2
Derde-partij heeft bij brief van 19 december 2013 aan eiseres bericht dat hij daartoe niet zal overgaan.
2.3
Eiseres heeft verweerder vervolgens bij brief van 6 februari 2014 verzocht voor het genoemde gedeelte van het schoolgebouw een besluit te nemen als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wpo.
2.4
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3. Verweerder heeft aan zijn weigering om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 110, tweede lid, van de Wpo uitsluitend ten grondslag gelegd dat het genoemde gedeelte van het schoolgebouw niet voor eigendomsoverdracht vatbaar is. Hij voert hiertoe aan dat het af te scheiden gedeelte van de school niet zelfstandig kan worden gebruikt, hetgeen blijkens de toelichting op de Wet op het basisonderwijs (Kamerstukken II, 1976-1977, 14 428, nrs. 1-4, p. 59) wel een vereiste is. Het af te scheiden gedeelte kan eerst zelfstandig worden gebruikt indien een aantal relatief kostbare verbouwingen wordt uitgevoerd. Verweerder is van mening dat in artikel 110, vijfde tot en met het negende lid, van de Wpo steun is te vinden voor zijn standpunt, omdat daarin een voorziening is getroffen voor gedeelten van een schoolgebouw die zich niet lenen voor eigendomsoverdracht. Deze gedeelten kunnen worden verhuurd.
4. Eiseres bestrijdt dat het betreffende gedeelte van het schoolgebouw niet voor eigendomsoverdracht vatbaar is. Ten eerste doet een verwijzing naar de wetsgeschiedenis volgens eiseres geen recht aan de actuele situatie, waarin sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Door de daling van het aantal leerlingen is voor eiseres een financieel knelpunt ontstaan. Ten tweede kan het in geding zijnde gedeelte van het schoolgebouw volgens eiseres eenvoudig geschikt worden gemaakt voor eigendomsoverdracht.
5.1
De rechtbank stelt vast dat het begrip “een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte” niet is gedefinieerd in de Wpo.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat in de parlementaire geschiedenis behorende bij de Wpo (en de daaraan voorafgegane wetten) onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het hanteren van een vereiste, zoals verweerder dat heeft gedaan. Dit neemt echter niet weg dat bij de toepassing van artikel 110, tweede lid, van de Wpo, de vraag moet worden beantwoord of feitelijk sprake is van “een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte” als bedoeld in dat artikellid. Naar het oordeel van de rechtbank moet onder dat begrip worden verstaan een gedeelte van een (school)gebouw dat in het economisch verkeer zelfstandig kan worden gebruikt dan wel eenvoudig geschikt is te maken voor zelfstandig gebruik. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het begrip, gelet op het bepaalde in artikel 110, vijfde lid, van de Wpo en verder, niet in absolute zin kan worden uitgelegd, door als uitgangspunt te nemen dat alle gedeelten van een (school)gebouw altijd voor eigendomsoverdracht vatbaar zijn, al dan niet na verbouwing of aanpassing. In het vijfde lid is immers uitdrukkelijk rekening gehouden met en is een mogelijkheid van verhuur genoemd voor gedeelten van een (school)gebouw die niet vatbaar zijn voor eigendomsoverdracht. Aldus is door de wetgever in artikel 110 van de Wpo bewust een onderscheid gemaakt tussen gedeelten van een schoolgebouw die voor eigendomsoverdracht vatbaar zijn en gedeelten die dat niet zijn en is voor elk van die varianten beschreven wat de (on)mogelijkheden voor het bevoegd gezag zijn.
6.1
Ter zitting heeft eiseres erkend dat het gedeelte waar het hier om gaat thans niet zelfstandig kan worden gebruikt.
6.2
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het gedeelte eenvoudig geschikt is te maken voor zelfstandig gebruik.
6.3
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij overweegt daartoe dat ter zitting is gebleken dat in dit geval majeure aanpassingen nodig zijn om het gedeelte geschikt te maken voor zelfstandig gebruik. Het gedeelte maakt thans integraal onderdeel uit van het bestaande schoolgebouw. Het gedeelte wordt bovendien thans niet ontsloten door een weg en is op slechts één meter gelegen van een sloot die evenwijdig ligt aan het schoolgebouw. Gelet op het voorgaande zijn niet alleen in bouwkundige zin de nodige aanpassingen nodig om het gedeelte geschikt te maken voor zelfstandig gebruik, maar ook in verkeerstechnische en planologische zin. Verder valt niet uit te sluiten dat ten behoeve van die aanpassingen nog nadere besluitvorming door verweerder dan wel een ander bestuursorgaan nodig is.
7.1
Eiseres betoogt verder dat, hoewel gelet op het bepaalde in artikel 103 van de Wpo sprake is geweest van een juridische overdracht van het gebouw aan eiseres, feitelijk slechts sprake is (geweest) van een tijdelijke beschikbaarstelling van het gebouw en het bijbehorende terrein. De plicht om het eigendom van (een deel van) het gebouw terug te geven moet worden bezien in de context van regels die gelden in een situatie waarin sprake is van bruikleen. Het juridische eigendom vormt geen volwaardig eigendom.
7.2
Niet in geschil is dat het juridische eigendom van het gedeelte aan eiseres is overgedragen, zodat op grond van artikel 110, eerste en tweede lid, van de Wpo moet worden beoordeeld of het gedeelte in eigendom kan worden teruggegeven aan derde-partij. Dat eiseres de situatie in de praktijk ervaart als een situatie waarin sprake is van bruikleen, maakt dit niet anders.
7.3
De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande reeds op de grond dat het gedeelte niet voor eigendomsoverdracht vatbaar is kunnen afzien van zijn bevoegdheid als neergelegd in artikel 110, tweede lid, van de Wpo. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of eiseres blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gedeelte voor de school te gebruiken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. M.P. de Valk en
mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.