Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2016 in de zaak tussen
Procesverloop
[naam 5] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een besloten vennootschap, hierna verzoekster genoemd, tegen de burgemeester van de gemeente Den Helder, verweerder. Verweerder had op 19 februari 2016 de exploitatievergunning en de Drank- en Horecawet-vergunning van verzoekster ingetrokken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 april 2016 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar bezwaren toegelicht. Verweerder heeft betoogd dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de verzochte voorziening, omdat er een huurovereenkomst was met een derde partij die het horecabedrijf zou uitbaten.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verzoekster betrokken was bij activiteiten die de openbare orde in gevaar kunnen brengen, zoals het aantreffen van wapens en drugs in het horecabedrijf. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid tot intrekking van de vergunningen heeft kunnen besluiten, omdat er sprake was van slecht levensgedrag van de leidinggevenden en exploitant van het horecabedrijf.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage en dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van de voorlopige voorziening.