ECLI:NL:RBNHO:2016:3650

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4980
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de toekenning van maatwerkvoorzieningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 december 2015, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor huishoudelijke hulp. Verzoekster ontving aanvankelijk 6 uur en 54 minuten huishoudelijke hulp per week, maar dit werd later verlaagd naar 3 uur per week, wat zij onvoldoende achtte om haar woning schoon en leefbaar te houden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toekenning van de maatwerkvoorziening niet voldoende was geconcretiseerd in termen van de benodigde uren huishoudelijke hulp. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hulp van 3 uur per week niet voldeed aan de behoeften van verzoekster, die door medische en psychische aandoeningen beperkt was in haar functioneren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verzoekster recht heeft op 7 uur huishoudelijke hulp per week voor de periode van 1 april 2015 tot en met 30 maart 2020. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van verzoekster en moest het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een adequate en op maat gesneden ondersteuning voor mensen met beperkingen, en dat de gemeente moet zorgen voor een duidelijke en controleerbare indicatie van de benodigde zorg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4980
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan verzoekster toegekend, in de vorm van begeleiding voor volwassenen in natura, voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 maart 2020.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beslissing van 9 december 2015 heeft rechtbank een verzoek van verweerder om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van een stuk afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en de verschuldigde dwangsom wegens niet tijdig beslissen vastgesteld op € 1.260,-.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Verzoekster is verschenen vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Willems en F. Nederstigt. Ter zitting zijn afspraken gemaakt om te bekijken of tussen partijen een oplossing kan worden bereikt.
Verzoekster heeft daarna laten weten een uitspraak te willen op haar verzoek en beroep.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 26 april 2016. Verzoekster is verschenen vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. van der Plaats.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Nu verzoekster het verzoek heeft gedaan nadat zij het griffierecht had betaald, zal de voorzieningenrechter dit verzoek afwijzen. Uit de betaling van het griffiegeld blijkt immers dat van wezenlijke betalingsonmacht geen sprake was. Bovendien blijkt uit de door verzoekster overgelegde betaalspecificatie van het UWV van 15 november 2015 dat haar netto-inkomen meer bedraagt dat 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, zodat zij ook vanwege haar inkomen niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Verzoekster wordt beperkt in haar functioneren door een aandoening van het bot- en spierstelsel, welke aandoening ook pijnklachten veroorzaakt. Zij is (medisch) beperkt in haar bewegen en kan maximaal twee minuten staan en 10 tot 20 meter lopen. Daarnaast heeft verzoekster een psychische aandoening waardoor zij angstklachten heeft. Hierdoor durft zij (onder meer) het huis niet te verlaten en heeft zij een verstoord slaappatroon. Verweerder heeft tot 31 maart 2015 aan verzoekster een indicatie voor hulp in de huishouding toegekend op grond van de tot 1 januari 2015 geldende Wmo. De huishoudelijke hulp bestond onder andere uit schoonmaakwerkzaamheden, opruimen, wassen, boodschappen, en de dagelijkse organisatie van het huishouden. De indicatie betrof hulp voor 6 uur en 54 minuten per week. Naast de huishoudelijke hulp ontvangt verzoekster tweemaal daags wijkzorg, waarbij verzoekster lichamelijk wordt verpleegd, persoonlijk wordt verzorgd, medicatie krijgt en ontbijt en drinken wordt aangereikt.
4. Op 26 maart 2015 is een plan van aanpak opgesteld waarin is opgenomen dat een schoon en leefbaar huis het doel is van de ondersteuning. Voorts is opgenomen dat verzoekster door haar beperkingen niet in staat is tot het zelfstandig organiseren van haar huishouden, dat alle huishoudelijke taken inclusief het doen van boodschappen worden overgenomen en dat ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden noodzakelijk is.
Met het primaire besluit heeft verweerder verzoekster een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van begeleiding volwassenen in natura. Daarbij is vermeld dat de ondersteuning zal worden verleend door een bepaalde instelling met welke instelling verzoekster nadere afspraken moet maken over de ondersteuning.
5. Op 2 april 2015 heeft verzoekster een ondersteuningsovereenkomst met T-zorg getekend. In deze ondersteuningsovereenkomst is onder meer opgenomen een lijst met diverse schoonmaakwerkzaamheden en hun frequentie, dat wekelijks boodschappen worden gedaan en ingeruimd, en dat wekelijks de was en de afwas wordt gedaan. Verder is opgenomen dat verzoekster één maal per week wordt ondersteund bij het organiseren van huishoudelijke activiteiten, bij het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden en bij het handhaven van de structuur in het huishouden. Uit e-mails van T-zorg aan verzoekster blijkt dat T-zorg op dat moment wekelijks drie uur huishoudelijke hulp verleent. De zorgcoördinator vermeldt ook dat aan verzoekster is aangegeven dat indien taken structureel blijven liggen, deze door T-zorg kunnen worden aangepakt.
6. Na de zitting van 11 februari 2016 heeft er overleg tussen partijen plaatsgevonden. Op 15 april 2016 heeft verzoekster met T-zorg een gewijzigde ondersteuningsovereenkomst getekend. Op basis daarvan ontvangt verzoekster inmiddels 7 uur huishoudelijke hulp per week. Volgens verweerder is de uitbreiding van het aantal uren tijdelijk totdat de woning van verzoekster weer op orde is gebracht.
7. Verzoekster voert - samengevat - aan dat er geen sprake is van een schoon en leefbaar huis. Het huis is zeer vervuild en rommelig. Volgens verzoekster is 3 uur huishoudelijke hulp per week te weinig om haar woning schoon te houden. Verzoekster wil continuering van het aantal uren hulp dat zij voor 1 april 2015 ontving.
8. Verweerder heeft bij het bestreden besluit - zakelijk weergegeven - gemotiveerd dat op basis van de Wmo verordening niet meer wordt geïndiceerd op basis van uren, maar op basis van resultaat. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de cliënt vast te stellen welke zorg nodig is om het resultaat te bereiken. Het plan van aanpak en de ondersteuningsovereenkomst maken daarom deel uit van het toekenningsbesluit.
9. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder maatwerkvoorziening verstaan: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Uit artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 volgt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt waarin in ieder geval wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
De raad van de gemeente Haarlemmermeer heeft ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2015 (de Verordening) vastgesteld. Artikel 19, eerste lid, van de Verordening luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
“Een maatwerkvoorziening draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:
b) het voeren van een gestructureerd huishouden”.
10. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening en het bestreden besluit de omvang van de huishoudelijke hulp die als maatwerkvoorziening aan verzoekster is toegekend, niet concreet is bepaald. In het primaire besluit is de maatwerkvoorziening niet verder geconcretiseerd dan: begeleiding volwassenen in natura. Welke diensten in welke omvang worden verleend is hieruit niet op te maken. Het plan van aanpak vermeldt een schoon en leefbaar huis als resultaat. Hoeveel huishoudelijke hulp in het geval van verzoekster nodig is om dit resultaat te bereiken is daarbij niet vermeld. De ondersteuningsovereenkomst van 2 april 2015 bevat weliswaar een overzicht van activiteiten en de frequentie waarin deze worden uitgevoerd, maar omdat de te besteden tijd niet wordt vermeld is voor verzoekster en de rechter niet controleerbaar en toetsbaar of de maatwerkvoorziening voldoende is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de WMO 2015. Verweerder heeft aldus onvoldoende gemotiveerd of is voldaan aan de in artikel 2.3.1 van de WMO 2015 op hem rustende verplichting.
11. Verzoekster heeft verder aannemelijk gemaakt dat de hulp van 3 uur per week die op basis van de ondersteuningsovereenkomst van 2 april 2015 werd verleend, onvoldoende is om in haar geval een schoon en leefbaar huis te realiseren. Verweerder heeft dit erkend. Ook dat maakt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 1.1.1, eerste lid en 2.3.1 van de WMO 2015.
12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter kan zelf in de zaak voorzien. Daartoe zal het primaire besluit worden herroepen en worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde (deel van het) bestreden besluit. Er bestaat aanleiding verzoekster een maatwerkvoorziening toe te kennen van 7 uur huishoudelijke hulp per week voor de periode van 1 april 2015 tot en met 30 maart 2020. Daarbij wordt aangesloten bij het aantal uren huishoudelijk hulp dat tot 1 april 2015 aan verzoekster was toegekend en dat inmiddels ook weer aan verzoekster wordt verleend. Er is geen enkele aanwijzing dat in het geval van verzoekster het resultaat van een schoon en leefbaar huis met minder uren huishoudelijke hulp per week kan worden bereikt. Voor een hoger aantal uren per week bestaat evenmin een aanknopingspunt. Verweerder heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat van verzoekster kan worden verlangd dat zij er bij de inrichting van haar woning rekening mee houdt dat het schoonmaken efficiënt kan gebeuren. Het voorgaande brengt mee dat wanneer verweerder in de toekomst op basis van nadere gegevens het aantal uren huishoudelijke hulp per week wil wijzigen daarvoor een nieuw besluit moet worden genomen.
13. Omdat het primaire besluit wordt herroepen, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt bij de behandeling van het bezwaar. Deze kosten worden vastgesteld op € 496,- voor verleende rechtsbijstand (indienen bezwaarschrift). Niet gebleken is dat verzoekster in beroep voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om vrijstelling van griffierecht af;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het primaire besluit is gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit;
- kent verzoekster voor de periode van 1 april 2015 tot en met 30 maart 2020 zeven uur per week hulp bij het huishouden toe als maatwerkvoorziening en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekster tot een bedrag van € 496,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 90,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.