In deze zaak heeft een ambtenaar, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, op eigen verzoek ontslag aangevraagd en een loopbaanpremie toegekend gekregen. De procedure betreft de ingangsdatum van het ontslag en de hoogte van de premie. De rechtbank oordeelt dat partijen gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst die tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is overeengekomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 mei 2016, waarbij de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2012 een ontslagverzoek heeft ingediend, dat later is ingetrokken, maar dat er een rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen op 7 januari 2014. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen het besluit van 28 mei 2013 gegrond is. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een bedrag van € 14.996,76, met ingang van de ontslagdatum. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.240,-.