Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
BOUW- EN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [Naam eiseres],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties E1 tot en met E9
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2016 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
“Ik kan op dit formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij A, B en C niets aankruisen wat van toepassing is. Daarop aansluitend ook niet bij 2,3,4. Toelichting: Mij is zelf niet bekend dat ik op het moment van 3e beslag (18 maart 2015) beschik over zaken en/of (toekomstige) vorderingen en/of rechten toekomend aan schuldenaar. De enige rechten die mij uit de (rechts)verhouding met schuldenaar bekend is: “Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd”.”
3.Het geschil
a. [Achternaam gedaagde] zal veroordelen om een schriftelijke en namens haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen met inachtneming van hetgeen [Naam eiseres] in deze dagvaarding heeft gesteld, van al datgene dat [Achternaam gedaagde] van [Achternaam man] onder zich heeft en/of zal verkrijgen en/of aan [Achternaam man] verschuldigd is en/of zal worden;
[Achternaam gedaagde] heeft een onvolledige en onjuiste derden-verklaring afgelegd. [Achternaam gedaagde] neemt niet in acht dat [Achternaam man] diverse vorderingen op haar heeft, die in beslag genomen zijn. In dit verband stelt [Naam eiseres] dat tijdens het huwelijk van [Achternaam man] en [Achternaam gedaagde] er vermogensverschuivingen tussen de echtelieden hebben plaatsgevonden. In de eerste plaats hadden de echtelieden in gemeenschappelijke eigendom de woning aan de [Adres 1] te [Woonplaats adres 1] (hierna te noemen: de oude woning). Bij verkoop daarvan in 2005/2006 voor de prijs van € 375.000,- is het aandeel van [Achternaam man] in de verkoopopbrengst aangewend in 2005/2006 ter verkrijging van [Adres 2] te [Woonplaats gedaagde] (hierna te noemen: de nieuwe woning). De nieuwe woning is geheel eigendom van [Achternaam gedaagde] , zodat [Achternaam man] jegens [Achternaam gedaagde] een vordering ter hoogte van zijn inbreng heeft. Ten tweede hebben de echtelieden eveneens in 2006 gezamenlijk een bedrag van € 160.000,- ten titel van lening van de broer van [Achternaam gedaagde] - de heer [Naam broer] – verkregen (hierna: de geldlening), waarvoor beide echtelieden medeschuldenaar zijn. Het aandeel van [Achternaam man] in het uit lening verkregen bedrag is eveneens aangewend ter verkrijging van de nieuwe woning, zodat hij ook daarvoor een vordering op [Achternaam gedaagde] heeft. Ten onrechte verklaart [Achternaam gedaagde] hierover niet. [Naam eiseres] stelt dat op de derde-beslagene de wettelijke plicht rust tot het afleggen van een juiste derden-verklaring en dat [Achternaam gedaagde] , doordat zij weigert haar (buitengerechtelijke) derden-verklaring aan te passen na hiertoe door [Naam eiseres] met toezending van betreffende stukken te zijn gesommeerd, hiermee in strijd handelt. Ook is haar nalaten van aanpassing in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door dit onrechtmatig handelen stelt [Naam eiseres] schade te lijden.
4.De beoordeling
Vaststaat dat de verkoopopbrengst van de oude woning € 374.920,63 bedroeg, zodat in beginsel de helft van deze waarde, te weten € 187.460,31, als vermogen van [Achternaam man] is te beschouwen. Niet weersproken is dat de gehele verkoopopbrengst van de oude woning, dus ook het aandeel van [Achternaam man] voor het bedrag van € 187.460,31 is aangewend voor de aankoop van de nieuwe woning, die alleen eigendom is van [Achternaam gedaagde] . Voor zover [Achternaam gedaagde] in dit verband wijst op een hypotheekschuld van € 200.000,- die ten tijde van de verkoop in 2006 nog op de oude woning rustte, overweegt de rechtbank dat dit punt hierna bij de beoordeling van het bestaan van een vergoedingsrecht aan de zijde van [Achternaam gedaagde] aan de orde komt.
Blijkens een notariële akte van 24 februari 2006, waaraan dwingende bewijskracht toekomt, zijn [Achternaam man] en [Achternaam gedaagde] beide schuldenaren terzake van de geldlening. De rechtbank gaat er daarom als vaststaand feit van uit dat de geldlening aan beiden is verstrekt, ieder voor de helft. Een bedrag van € 80.000,- viel daarmee in het vermogen van [Achternaam man] . Dat er niet daadwerkelijk (fysiek) geld door [Achternaam man] is ontvangen doet daarbij niet ter zake. Of de achtergrond van de inhoud van de notariële akte was om [Naam broer] extra zekerheid te verschaffen doet evenmin ter zake. Niet betwist is dat het gehele ter leen verstrekte bedrag van € 160.000,- is aangewend ter verkrijging van de nieuwe woning. Aldus heeft een verschuiving plaatsgevonden uit het vermogen van [Achternaam man] naar het vermogen van [Achternaam gedaagde] - aan wie de nieuwe woning volledig in eigendom toebehoort - voor een bedrag van € 80.000,-.
Gelet op het rollenpatroon en de gebleken wederzijdse welstand van [Achternaam gedaagde] en [Achternaam man] is de rechtbank van oordeel dat [Achternaam gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel leiden dat de vermogensverschuivingen ten laste van [Achternaam man] op grond van de maatschappelijke opvattingen naar objectieve maatstaven als voldoen aan een natuurlijke verbintenis zijn aan te merken. De rechtbank acht ontoereikend de stelling van [Achternaam gedaagde] dat zij dit net als [Achternaam man] , binnen de huwelijkse verplichting elkaar zorg te verlenen, zelf zo heeft gezien en ziet. Evenmin is toereikend de stelling van [Achternaam gedaagde] dat de overwaarde van de oude woning aan haar zou moeten toekomen omdat deze woning weliswaar op naam van beiden stond, maar zij oorspronkelijk de bijbehorende grond als enige van haar vader in eigendom verkreeg, de bouwkosten van de woning heeft betaald en de nieuwe woning alleen op haar naam werd gesteld om de ouderlijke woning te verkrijgen.
De rechtbank constateert dat met de enkele verwijzing door [Naam eiseres] naar de bij dagvaarding in geding gebrachte producties onvoldoende gesteld of gebleken is dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [Naam eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen.
€ 904,00(2 punten × factor 1 x tarief € 452)
Ter zitting heeft [Naam eiseres] aangegeven dat het bij een vaststelling van een rechtstoestand door de rechtbank niet nodig is om nog een uitvoerbaarverklaring bij voorraad te vragen. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat, nu zij, zoals uit het voorgaande volgt, conform de vorderingen van [Naam eiseres] tevens veroordelingen tot betaling zal uitspreken, de door [Naam eiseres] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet als ingetrokken kan worden beschouwd. De rechtbank zal het verweer van [Achternaam gedaagde] dan ook beoordelen.