ECLI:NL:RBNHO:2016:2409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4505
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven wegens gebrek aan ernstig letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds, nadat hij op 6 augustus 2011 slachtoffer was geworden van een mishandeling. De aanvraag werd afgewezen door de Commissie, omdat er volgens hen geen sprake was van ernstig letsel, zoals vereist door de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie de aanvraag terecht heeft afgewezen. De medisch adviseur van de Commissie had in zijn advies aangegeven dat het letsel van de eiser niet als ernstig kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om te concluderen dat de eiser ernstig psychisch letsel had opgelopen. De rechtbank volgde het standpunt van de Commissie dat de beschikbare medische informatie niet voldoende was om te stellen dat er sprake was van langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel verworpen. De eiser stelde dat de Commissie tijdens de hoorzitting de indruk had gewekt dat de aangiften voldoende zouden zijn om stalking aan te tonen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan die de verwachtingen van de eiser konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de Commissie de aanvraag in redelijkheid had kunnen afwijzen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 april 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4505

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M. Lalji),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: M. Zoethout).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 5 augustus 2014 bij verweerder een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: fonds). Hij heeft in de aanvraag vermeld dat hij op 6 augustus 2011 slachtoffer is geworden van een mishandeling en ten gevolge daarvan lichamelijke en psychische klachten heeft.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleid neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel en Letsellijst.
Volgens paragraaf 1.2 van de Beleidsbundel van 18 maart 2014 vindt verweerder letsel ernstig als het langdurige of blijvend ernstige medische gevolgen heeft. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Indien nodig kan verweerder zijn medisch adviseur inschakelen om het letsel te beoordelen. De medisch adviseur doet dan een (dossier)onderzoek naar de aard en ernst van het letsel. Als de medisch adviseur zijn onderzoek heeft afgerond, brengt hij aan verweerder een advies uit.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag terecht is afgewezen. De medisch adviseur heeft in zijn advies aangegeven dat het door eiser opgelopen letsel als gevolg van de mishandeling niet kan worden aangemerkt als ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Er is geen sprake van lichamelijk letsel met langdurig ernstige medische gevolgen. In de beschikbare medische informatie van eisers behandelaar wordt niet gesproken over een traumaspecifieke behandeling of diagnose, zodat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of eiser ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.
Naar aanleiding van hetgeen eiser op de hoorzitting aan verweerder heeft verteld, heeft verweerder bij de politie alle meldingen, mutaties en aangiften van vóór en na
6 augustus 2011 opgevraagd die betrekking hebben op zowel eiser en zijn familie als van de dader en zijn familie om te kunnen beoordelen of sprake is van stalking door de dader van de mishandeling. Uit de aangiften van de politie is verweerder niet gebleken dat de dader en/of zijn familieleden frequent fysiek geweld heeft/hebben gebruikt of eiser bedreigde(n) met geweld. Verweerder acht het daarom niet aannemelijk dat eiser slachtoffer is geworden van stalking door de dader van de mishandeling, zodat om die reden geen ernstig letsel kan worden voorondersteld.
3.2.
Eiser stelt dat wel degelijk sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Het gaat om psychisch letsel dat hij heeft opgelopen door de mishandeling op
6 augustus 2011 en door frequente en langdurige bedreiging door de dader van de mishandeling en diens familie in de periode vanaf 6 augustus 2011 tot 8 juli 2013. Hierbij is ook sprake geweest van meerdere brandstichtingen van eisers auto en van die van zijn familieleden. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiser op de aangiften die hij bij de politie heeft gedaan. Volgens eiser is uit deze aangiften geen andere conclusie te trekken dan dat eiser wordt belaagd door de dader van de mishandeling.
3.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat geen sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Verweerder heeft met het advies van haar medisch adviseur voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van ernstig psychisch letsel. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan het advies van verweerders medisch adviseur. De stelling van eiser dat de medisch adviseur de verklaring van zijn huisarts niet heeft mogen gebruiken, omdat deze onbetrouwbaar is, kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft deze verklaring namelijk zelf zonder enig voorbehoud aan verweerder verstrekt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende objectieve gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat eiser stelselmatig is belaagd door de dader van de mishandeling of één van zijn familieleden. Uit de aangiften kan, nu deze enkel de visie van eiser bevatten, niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de dader van de mishandeling en/of zijn familie verantwoordelijk is/zijn voor alle bedreigingen en brandstichtingen. Van een stelselmatige belaging is geen sprake nu een frequentie van vier incidenten in een periode van bijna twee jaar hiervoor te laag is. Dat deze incidenten op eiser en zijn familie grote impact hebben gehad acht de rechtbank overigens zeer begrijpelijk, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.
4.1.
Eiser stelt dat verweerder tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase het vertrouwen heeft opgewekt dat hij met het overleggen van aangiften kon aantonen dat sprake was van stalking. Dat verweerder zich nu op het standpunt stelt deze aangiften onvoldoende zijn, acht eiser een inbreuk op het gewekte vertrouwen.
4.2.
Verweerder stelt dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen. Tijdens de hoorzitting heeft verweerder, naar aanleiding van hetgeen eiser vertelde, aangegeven dat hij informatie, dus niet beperkt tot aangiften, zou gaan opvragen bij de politie om te kunnen beoordelen of sprake was van stalking.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
4.4.
De rechtbank is van oordeel het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder tijdens de hoorzitting heeft toegezegd of aangegeven dat met het overleggen van (uitsluitend) aangiften genoegzaam zou zijn aangetoond dat sprake was van stalking op grond waarvan aan eiser een uitkering zou worden verstrekt.
5. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom geen sprake is van schending van het motiverings-, vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van verweerder dat hij de informatie die hij op 25 februari 2015 van eiser heeft ontvangen, heeft meegenomen in de heroverweging van het primaire besluit. Dat de brief van
25 februari 2015 door verweerder in eerste instantie abusievelijk als een verzoek om herziening is aangemerkt, heeft verweerder gecorrigeerd door deze brief alsnog bij de heroverweging te betrekken.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eiser gevraagde uitkering in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, en mr. S. Slijkhuis en
mr.drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.