ECLI:NL:RBNHO:2016:2174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en ongelijke behandeling met AOW-gerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. De eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), die per 1 juli 2015 werd verlaagd door de toepassing van de kostendelersnorm. De eiser, die samen met zijn moeder in dezelfde woning woont, betwistte de rechtmatigheid van deze verlaging en voerde aan dat de kostendelersnorm niet op hem van toepassing zou moeten zijn, omdat zijn moeder een AOW-uitkering ontvangt. Hij stelde dat er sprake was van ongelijke behandeling, aangezien de invoering van de kostendelersnorm voor AOW-gerechtigden was uitgesteld.

De rechtbank overwoog dat de kostendelersnorm van toepassing is op de eiser, omdat hij samen met zijn moeder in dezelfde woning woont. De rechtbank oordeelde dat het niet relevant is of zijn moeder ook een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank verwierp het beroep op ongelijke behandeling, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen tussen AOW-gerechtigden en Pw-ontvangers. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de invoering van de kostendelersnorm niet heeft uitgesteld en dat verweerder deze bepaling terecht heeft toegepast.

Daarnaast betwistte de eiser de rechtmatigheid van de wetswijziging en stelde dat de toepassing van de kostendelersnorm leidde tot een onevenredige verlaging van zijn uitkering, wat in strijd zou zijn met het wettelijk bepaalde bestaansminimum. De rechtbank oordeelde echter dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te beoordelen en dat de wetgever de situatie van de eiser bij de invoering van de kostendelersnorm heeft meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de kostendelersnorm terecht op de uitkering van de eiser is toegepast en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4417

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) per 1 juli 2015 verlaagd.
Bij besluit van 24 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Pw, berekend naar de norm voor een alleenstaande. Eiser woont met zijn moeder op hetzelfde adres.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiser gewijzigd door toepassing te geven aan de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw vermelde kostendelersnorm. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersnorm met ingang van 1 juli 2015 voor eiser gaat gelden. Verweerder heeft vastgesteld dat in eisers woning twee personen wonen die beiden meetellen voor de kostendelersnorm. Eisers uitkeringsnorm is afgestemd op 50% van de gehuwdennorm en bepaald op € 686,31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bij de vaststelling van de hoogte van de kostendelersnorm niet gaat om wie van de bewoners wat betaalt, maar dat er sprake is van medebewoners met wie kosten kunnen worden gedeeld. Eiser valt niet onder de uitzonderingen voor de toepassing van de kostendelersnorm.
3.1
Eiser heeft, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kostendelersnorm. Hij leidt uit het bestreden besluit af dat de kostendelersnorm van toepassing is bij stapeling van bijstandsuitkeringen en daarvan is in zijn geval geen sprake. Zijn moeder ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de kostendelersnorm is daarom in zijn geval niet van toepassing. Eiser doet ook een beroep op ongelijke behandeling. Daarbij heeft eiser er onder meer op gewezen dat de invoering van de kostendelersnorm voor de AOW is uitgesteld en daarmee is in zijn visie de Pw conflicterend met de AOW.
3.2
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiser samen met zijn moeder zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Daarmee is in beginsel gegeven dat op eiser de kostendelersnorm van toepassing is. Daarvoor is niet van belang of zijn moeder ook een bijstandsuitkering ontvangt. Blijkens het eerste lid van artikel 22a van de PW is de kostendelersnorm van toepassing indien een belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Het beroep op ongelijke behandeling slaagt niet. De door eiser gestelde ongelijke behandeling doet zich niet voor. Er is immers geen sprake van gelijke gevallen. Een AOW-gerechtigde is niet gelijk te stellen met een persoon die een Pw-uitkering ontvangt. Het zijn twee verschillende wetten met verschillende doelstellingen. Het gaat hier ook niet om de (AOW-)uitkering van zijn moeder, maar om de (Pw-)uitkering die eiser ontvangt. Eiser heeft er ook op gewezen dat de invoering van de kostendelersnorm voor de AOW is uitgesteld. Voor zover hij hiermee heeft willen betogen dat hetzelfde zou moeten gelden voor de kostendelersnorm in de Pw, stelt de rechtbank vast dat de wetgever de invoering van artikel 22a van de Pw niet heeft uitgesteld. Verweerder diende deze bepaling dan ook met ingang van 1 juni 2015 op eisers situatie toe te passen.
4.1
Eiser betwist voorts de rechtmatigheid van de wetswijziging. Hij heeft, onder verwijzing naar de doelstellingen van deze wijziging, gesteld dat toepassing van de kostendelersnorm in zijn concrete geval leidt tot een onevenredige verlaging van zijn uitkering. De kosten die hij als kostganger betaalt, zijn hoger dan hij nu aan bijstand krijgt. De hoogte van de bijstandsnorm na toepassing van de kostendelersnorm is volgens eiser daarom in strijd met het wettelijk bepaalde bestaansminimum. Ook klopt volgens eiser de formule voor de berekening van de kostendelersnorm niet; de gebruikte equivalentiefactor is onjuist.
4.2
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank overweegt daarbij dat de rechter op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen volgens de wet recht moet spreken. De rechter mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Uit de Memorie van Toelichting bij de hier relevante wetsbepalingen blijkt dat de wetgever uitdrukkelijk situaties als die waarin eiser verkeert, heeft meegewogen. Het is niet aan de rechter om een oordeel te geven over de uitkomst van die weging. Eiser heeft verder niet onderbouwd en de rechtbank is evenmin gebleken dat artikel 22a van de Pw in strijd is met een geschreven of ongeschreven hogere rechtsnorm.
5. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 22a Pw, verweerder de kostendelersnorm terecht op de uitkering van eiser heeft toegepast.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, voorzitter, en mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. M.P.E. Oomens, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.