ECLI:NL:RBNHO:2016:171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en alcoholslotprogramma; verzoek om teruggave rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Algemeen Directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR van 8 juni 2015, waarin zijn bezwaar tegen een eerdere brief van 17 maart 2015 niet-ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser en de oplegging van een alcoholslotprogramma (ASP). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om teruggave van het rijbewijs door het CBR wel degelijk een besluit is waartegen bezwaar gemaakt kan worden, in tegenstelling tot de stelling van het CBR.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn brief van 10 maart 2015 een verzoek heeft gedaan om teruggave van zijn rijbewijs, waarbij hij zijn persoonlijke omstandigheden en relevante jurisprudentie aanhaalde. Het CBR had dit verzoek echter te beperkt opgevat en stelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs een onherroepelijk besluit was. De rechtbank oordeelde dat de brief van het CBR van 17 maart 2015 wel degelijk rechtsgevolg had en dat de eiser recht had op een inhoudelijke beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het CBR op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar van de eiser te beslissen.

Daarnaast werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 992,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van een aanvraag om een beschikking ook als een beschikking kan worden beschouwd, en dat de eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn verzoek nader toe te lichten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers),
en
de Algemeen Directeur Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen ).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 8 juni 2015 (het bestreden besluit) waarbij het bezwaar van eiser tegen een brief van verweerder van 17 maart 2015 niet-ontvankelijk is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 12 juni 2012 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en aan eiser een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, na het niet verlenen van de vereiste medewerking aan het ASP dat aan hem is opgelegd.
2. Eiser heeft bij brief van 10 maart 2015 aan verweerder verzocht om teruggave van zijn rijbewijs. Eiser heeft daarbij gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden en de ontwikkelingen in de jurisprudentie ten aanzien van het ASP. Verweerder heeft eiser op 17 maart 2015 bericht dat voor diegene aan wie het ASP is opgelegd en de besluiten dienaangaande onherroepelijk zijn, door de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622, niets wijzigt en dat aan het verzoek van eiser niet kan worden voldaan. In het bestreden besluit stelt verweerder dat de brief van 17 maart 2015 geen besluit inhoudt zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het door eiser daartegen gemaakte bezwaar is om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij niet kan voldoen aan het verzoek om teruggave van het rijbewijs, omdat hij het rijbewijs ongeldig heeft verklaard. Dit rechtsgevolg, de ongeldigverklaring van het rijbewijs, is een gevolg van het besluit van 13 januari 2014. Dat besluit staat in rechte vast. Verweerder komt niet terug op die ongeldigverklaring. De weigering het rijbewijs terug te geven, is daarom een weigering tot feitelijk handelen en is niet gericht op een publieke rechtshandeling. Mitsdien is de weigering geen besluit aldus verweerder.
3. In beroep stelt eiser dat hij met zijn brief van 10 maart 2015 verweerder heeft gevraagd om een besluit te nemen. Met de brief van 17 maart 2015 is op die aanvraag afwijzend beslist, zodat sprake is van een – voor bezwaar en beroep vatbaar – besluit.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat, gelet op het vervallen van artikel 17 van de Regeling en zijn persoonlijke omstandigheden, sprake is van dusdanig klemmende feiten en omstandigheden, dat de uitvoering of handhaving van ASP-maatregel moet stoppen.
4. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat eisers verzoek van 10 maart 2015 en verweerders brief van 17 maart 2015 zien op een feitelijke handeling waardoor er geen sprake zou zijn van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Door eisers brief van 10 maart 2015 louter als een verzoek om de feitelijke teruggave van het rijbewijs te beschouwen, heeft verweerder eisers verzoek te beperkt opgevat. In die brief ligt voldoende duidelijk besloten dat eiser op grond van zijn persoonlijke omstandigheden en in het licht van de recente rechtspraak met betrekking tot het ASP en de gevolgen daarvan, vraagt om een (her)beoordeling van zijn situatie en van de gevolgen van de hem opgelegde maatregel, alsmede de beëindiging van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Daar komt bij dat ter zitting is besproken dat het overhandigd krijgen van een ongeldig rijbewijs niet leidt tot het resultaat dat betrokkene dan behandeld wordt alsof hij over een geldig rijbewijs beschikt.
5. Dat verweerder in zijn algemeenheid geen grond ziet om terug te komen van onherroepelijke besluiten waarbij een ASP is opgelegd of een rijbewijs in dat verband ongeldig is verklaard, heeft niet tot gevolg dat verweerder niet meer gehouden is op een verzoek daartoe te beslissen. Ook in voormelde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat verweerder bevoegd blijft maar niet gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden tot oplegging van een ASP te heroverwegen. Verweerders brief van 17 maart 2015 heeft aldus wel rechtsgevolg. Die brief leidt er immers toe dat eisers aanvraag om tot een dergelijke heroverweging over te gaan niet in behandeling wordt genomen.
6. Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb is de afwijzing van een aanvraag om een beschikking ook een beschikking en daarmee tevens een besluit. Gelet hierop is de brief van 17 maart 2015 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Verweerder heeft eisers bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
8. In het kader van verweerders bestuurlijke heroverweging acht de rechtbank nog van belang te wijzen op de omstandigheden die de Afdeling in haar eerder genoemde uitspraak onder 5.2 heeft opgesomd. Verder heeft het Gerechtshof Den Haag in het arrest van 3 november 2015, ECLI:NL:GHDHA: 2015:2975, geoordeeld, dat het niet teruggeven van het rijbewijs na het opleggen van het ASP op grond van individuele omstandigheden onrechtmatig kan zijn. Verweerder dient daarom eiser in de gelegenheid te stellen zijn verzoek toe te lichten en, voor zover nodig, zijn stellingen met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden nader te onderbouwen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op alsnog inhoudelijk op eisers bezwaar te beslissen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.