3.5.Artikel 43, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college het recht op bijstand vaststelt op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve. Volgens het tweede lid wordt de bijstand door de echtgenoten gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander. Op grond van het derde lid, stelt het college het recht op bijstand ambtshalve vast indien een van de echtgenoten niet met de aanvraag instemt, doch bijstandsverlening, gezien de belangen van de overige gezinsleden, niettemin geboden is.
4. Verzoeker voert aan - zakelijk weergegeven - dat verweerder gelet op artikel 11 van de Pw ten onrechte is overgegaan tot intrekking en beëindiging van zijn uitkering. In het geval van verzoeker is sprake van bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder op grond van artikel 18, eerste lid, en artikel 43, derde lid, van de Pw de bijstandsuitkering van verzoeker naar de norm van een alleenstaande had moeten continueren. Door de bijstandsuitkering van verzoeker te beëindigen, dwingt verweerder verzoeker en [naam] om gezamenlijk een uitkering aan te vragen. Hoewel zij samenwonen, kan in redelijkheid niet van verzoeker en [naam] worden gevergd dat zij gezamenlijk een bijstandsuitkering aanvragen nu daardoor de verblijfsvergunning van [naam] door de IND kan worden ingetrokken. Verweerder is voorts in bezwaar niet inhoudelijk ingegaan op hetgeen in bezwaar is aangevoerd en heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 43, derde lid, van de Pw in hetonderhavig geval niet van toepassing is omdat verzoeker en [naam] beiden geen gezamenlijke uitkering wensen aan te vragen. Daarnaast biedt de Pw verweerder geen mogelijkheid om bijstand naar de norm van een alleenstaande aan een gehuwde toe te kennen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet (meer) kan worden aangemerkt als alleenstaande in de zin van de Pw. Verzoeker heeft erkend dat hij samenwoont met [naam] en heeft niet betwist dat zij een gezamenlijke huishouding voeren. Verzoeker en [naam] worden dan ook op grond van artikel 3, tweede lid, van de Pw aangemerkt als gehuwd. Verweerder heeft dan ook op goede gronden beslist dat verzoeker niet langer in aanmerking komt voor bijstandsverlening als alleenstaande.
7. De vraag die partijen in de kern genomen verdeeld houdt, is of verweerder na vaststelling van de gezamenlijke huishouding ambtshalve op grond van artikel 43, derde lid, van de Pw, had moeten onderzoeken of aan verzoeker zonder medewerking van [naam] alsnog een bijstandsuitkering (naar de norm van alleenstaande) toegekend kon worden. Tussen partijen is voorts niet in discussie dat verzoeker zonder een bijstandsuitkering niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan.
8. Omdat [naam] beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is zij rechthebbende in de zin van artikel 11 van de Pw. Aangezien verzoeker en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren, komt hen aldus op grond van artikel 11, vierde lid, van de Pw het recht op bijstand gezamenlijk toe. Omdat [naam] rechthebbende is op bijstand en niet gebleken is dat zij van dit recht is uitgesloten, is artikel 24 van de Pw, op grond waarvan aan een echtgenoot bijstand naar de norm van een alleenstaande kan worden verleend, hier niet van toepassing.
9. Artikel 43, derde lid, van de Pw maakt voorts een uitzondering voor gehuwden op het vereiste dat echtgenoten de bijstand gezamenlijk aanvragen, indien één van beide echtgenoten niet meewerkt aan een bijstandsaanvraag. Deze bepaling maakt slechts een uitzondering op het vereiste van de gezamenlijke aanvraag, maar niet op het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Pw op grond waarvan het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt. Indien [naam] niet instemt met een gezamenlijke bijstandsaanvraag, omdat zij geen bijstand wenst te ontvangen, kan ambtshalve bijstandverlening op grond van artikel 43, derde lid, van de Pw niet leiden tot verlening van bijstand aan verzoeker als alleenstaande. Zo lang verzoeker en [naam] zijn aan te merken als gehuwd, komt de te verlenen bijstand hen gezamenlijk toe. Verzoeker heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij en [naam] geen bijstand als gehuwden wensen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook terecht voorbijgegaan aan het beroep van verzoeker op artikel 43, derde lid, van de Pw.
10. Ook het beroep van verzoeker op toepassing van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 van de Pw slaagt niet. Ook deze bepaling geeft verweerder niet de bevoegdheid af te wijken van de regel dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt. Ook verder bieden de bepalingen van de Pw verweerder geen ruimte om, zoals verzoeker betoogt, op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van deze regel. De omstandigheid dat [naam] indien zij, in dit geval gezamenlijk met verzoeker, een beroep op de bijstand doet, het risico loopt dat haar verblijfsvergunning wordt ingetrokken, is evenmin een omstandigheid waar verweerder rekening mee kan houden. De voorwaarde aan de verblijfsvergunning dat [naam] geen beroep op algemene middelen mag doen is een omstandigheid die voor rekening en risico van [naam] komt.
11. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker nog betoogd dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam onder gelijke omstandigheden wel een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande toekent. Ook deze stelling, wat daar verder ook van zij, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet kan leiden tot een verplichting van verweerder om van de bepalingen van de Pw af te wijken.
12. Gelet op het hiervoor overwogene was verweerder bevoegd het recht van verzoeker op bijstand in te trekken en te beëindigen nu verzoeker geen recht (meer) heeft op een uitkering als alleenstaande. Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat hij zonder nieuwe aanvraag van verzoeker en [naam] het recht op bijstand niet kan vaststellen. Verweerder is ten slotte in het bestreden besluit, door verwijzing naar het bijgevoegde advies van de bezwaarcommissie, voldoende ingegaan op hetgeen verzoeker in bezwaar heeft aangevoerd.
13. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.