Op 12 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 oktober 2015 op Schiphol 2,97 kilogram cocaïne had ingevoerd. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van verdovende middelen. Tijdens de zitting op 29 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft verklaard onder druk te zijn gezet door een onbekende man, die hem bedreigde met geweld tegen zijn zoon als hij de tas niet in zijn koffer zou laten zitten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze verklaring niet aannemelijk is geworden, omdat de verdachte deze bedreiging niet eerder had genoemd tijdens zijn verhoren.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk 2,97 kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, en het in beslag genomen geld is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet, toegepast en de beslissing is genomen in een meervoudige kamer.