ECLI:NL:RBNHO:2016:11231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/810404-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel misbruik van minderjarigen door een vriend van de ouders

Op 8 december 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van twee minderjarige dochters van vrienden. De feiten vonden plaats in de nacht van 22 op 23 augustus 2015 tijdens een verjaardagsfeest in Zwaanshoek. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van een 8-jarig meisje en ontuchtige handelingen gepleegd bij een 12-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet veel kan herinneren van de gebeurtenissen, maar de rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en DNA-bewijs de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810404-15 (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 en/of 23 augustus 2015 te Zwaanshoek,
gemeente Haarlemmermeer,, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij, verdachte zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 en/of 23 augustus 2015 te Zwaanshoek,
gemeente Haarlemmermeer,, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina en/of de schaamstreek;
Feit 2:
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 en/of 23 augustus 2015 te Zwaanshoek,
gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer 2], en/of
- het (onder de onderbroek) betasten van de (blote) billen van die [slachtoffer 2], en/of
- het likken aan het oor van die [slachtoffer 2].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit – primair of subsidiair – bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 2 bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging/verdachte
Door en namens verdachte is geen vrijspraak bepleit. De raadsvrouw van verdachte heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten – in onderling verband en samenhang bezien – op grond van het volgende.
In de avond en nacht van 22 en 23 augustus 2015 geven [wettelijk vertegenwoordigers], ouders van [slachtoffer 2] (12 jaar), [naam] (10 jaar) en [naam] (7 jaar), een verjaardagsfeest in hun woning aan de [adres] te Zwaanshoek. Onder meer aanwezig zijn [wettelijk vertegenwoordiger] met zijn dochter [slachtoffer 1] (8 jaar) en verdachte. Verdachte is al dertig jaar bevriend met [wettelijk vertegenwoordiger] en een zeer goede vriend van de familie. Rond 23:00 uur zijn alle gasten weg, behalve [wettelijk vertegenwoordiger] met zijn dochter (die blijven logeren) en verdachte. Rond 23.30 uur worden de vier kinderen naar bed gebracht. [slachtoffer 2] en [naam] slapen op de kamer van [naam]. [naam] en [slachtoffer 1] slapen op de kamer van [naam]. [wettelijk vertegenwoordiger] gaat rond 3:00 uur naar bed. [andere wettelijk vertegenwoordiger] blijft buiten praten met [wettelijk vertegenwoordiger] en verdachte. Op enig moment zegt verdachte dat hij even naar de wc gaat. Hij blijft erg lang weg. [wettelijk vertegenwoordiger] heeft zeker nog twee sigaretten gerookt. [wettelijk vertegenwoordiger] en [wettelijk vertegenwoordiger] denken op dat moment dat verdachte zich niet lekker voelt door de drank en misschien moet overgeven. Op een gegeven moment gaan [wettelijk vertegenwoordiger] en [wettelijk vertegenwoordiger] naar binnen en dan komt verdachte de trap aflopen. Hij zegt dat hij, toen hij uit de wc kwam, boven wat gestommel hoorde en dat het [slachtoffer 1] was, die aan het plassen was en dat hij haar heeft geholpen. Nadat verdachte is weggegaan, gaan [wettelijk vertegenwoordiger] en [wettelijk vertegenwoordiger] naar boven om te slapen. [wettelijk vertegenwoordiger] doet zachtjes de deur van de slaapkamer open van [naam] en ziet dat [slachtoffer 1] klaarwakker is en haar aankijkt. De volgende ochtend (23 augustus 2015) vraagt [wettelijk vertegenwoordiger] aan [slachtoffer 2] en [naam] of zij lekker hebben geslapen. [slachtoffer 2] kijkt erg bedroefd en zegt dat zij zich niet lekker voelt en buikpijn heeft. Ook zegt zij: “Jullie mogen [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) nooit meer uitnodigen”. Als [wettelijk vertegenwoordiger] daarop vraagt wat er is gebeurd, zegt [slachtoffer 2]: “[voornaam verdachte] heeft aan mij gezeten. Ik sliep en hij heeft aan mijn borst gezeten”. Vervolgens doet [slachtoffer 2] voor hoe verdachte met één hand in haar borst kneep. [wettelijk vertegenwoordiger] ziet dat zij met haar hele hand over haar borst pakt. [slachtoffer 2] zegt vervolgens: “Hij heeft ook aan mij gezeten. Ik heb gezegd dat hij moest oprotten en ik heb hem weggeduwd. Hij heeft ook aan mijn billen gezeten en ik heb hem ook nog geschopt.” [2]
[slachtoffer 2] verklaart (onder meer) dat zij ’s nachts wakker was geworden omdat [voornaam verdachte] in haar borst kneep. Daarna ging verdachte met zijn hand in haar slaapzak in haar broekje, waarna zij hem wegduwde en schopte. Ze staat op en zegt heel hard dat hij moet oprotten. Verdachte heeft daarna, toen [slachtoffer 2] weer was gaan liggen, met haar rug naar hem toe, ook nog aan het oor van [slachtoffer 2] gelikt. Verdachte is vervolgens weggegaan en [slachtoffer 2] hoort de kamerdeur van [naam] opengaan. [slachtoffer 2] is vervolgens achter haar broertje [naam] in het boomhutbed gaan liggen, omdat zij bang was. Verdachte is vervolgens teruggekomen naar de kamer van [naam] en [slachtoffer 2]. Verdachte is daarna nog twee keer de kamer binnengekomen en zegt dan tegen haar broertje, die wakker was geworden, ‘slaap lekker’. [3]
[slachtoffer 1] vertelt de volgende ochtend aan [wettelijk vertegenwoordiger] dat verdachte erbij heeft staan kijken, toen zij moest plassen. Dat vond zij helemaal niet fijn en toen kon zij niet meer plassen. [slachtoffer 1] vertelt desgevraagd ook dat verdachte aan haar heeft gezeten en begint hard te huilen. [slachtoffer 1] zegt dat verdachte zijn vinger in zijn mond heeft gestoken en haar “hier” heeft aangeraakt. Zij wijst daarbij op haar vagina. Als haar vader er even later ook bij is, vertelt [slachtoffer 1] dat verdachte naast haar is komen liggen, dat hij tussendoor steeds zijn vingers in zijn mond heeft gedaan en dan weer aan haar heeft gezeten. [slachtoffer 1] wijst daarbij op haar vagina. [4]
Op 22 september 2015 wordt [slachtoffer 1] in een kindvriendelijke studio door de politie als getuige gehoord. Zij verklaart dat ze in de nacht van 23 augustus 2015 naar de wc moest en dat verdachte mee ging. Dit vond [slachtoffer 1] raar en naar de wc gaan lukte niet waar verdachte bij was. Terug op bed kwam verdachte bij haar zitten, stak zijn vinger in zijn mond en raakte vervolgens daarmee haar kruis aan. [slachtoffer 1] zei dat hij moest stoppen, omdat ze het niet leuk vond, maar hij bleef doorgaan. Op enig moment ging verdachte naar beneden en bleef even op de trap staan. [slachtoffer 1] ging opnieuw naar de wc. Toen kwam verdachte weer boven en ging [slachtoffer 1] weer snel naar bed. Vervolgens ging verdachte naar de kamer van [slachtoffer 2] (en [naam]) en toen ging hij weer naar [slachtoffer 1]’s kamer en hetzelfde doen. Daarna ging hij echt weg. Toen het gebeurde was [slachtoffer 1] verstijfd van angst. Verdachte zat met één vinger aan haar vagina, de wijsvinger van zijn rechterhand. Verdachte deed haar onderbroek wat naar beneden. [slachtoffer 1] lag onder een deken. [slachtoffer 1] wilde op haar zij gaan liggen, maar verdachte zei dat zij op haar rug moest gaan liggen. [slachtoffer 1] zei: “Stop, ik vind het niet leuk”. Verdachte had scherpe nagels, dus het deed wel een beetje pijn. [slachtoffer 1] wijst vluchtig aan dat dit in de omgeving van haar kruis was. De verbalisant zegt: “daar bij je vagina”. [slachtoffer 1] zegt: “ja”. [slachtoffer 1] wijst aan op een nagebootste vagina (met de hand van de verbalisant) waar het pijn deed. De verbalisant zegt: “daar een beetje aan de buitenkant”. [slachtoffer 1] zegt: “ja daar, maar ook een heel klein beetje d’r binnen”. Daar is het twee keer gebeurd. [slachtoffer 1] heeft ’s-nachts gehoord dat [slachtoffer 2] iets met “ophouden” of zo zei. [5]
Als [slachtoffer 1] de volgende dag (23 augustus 2015) haar moeder ([wettelijk vertegenwoordiger]) ziet, vertelt zij aan haar dat verdachte haar “daar” heeft aangeraakt. Ze wijst naar haar vagina. [slachtoffer 1] begint op de terugweg naar huis in de auto meteen te praten; ze vertelt alles uit zichzelf. Ze zegt dat hij bij haar is geweest, naast haar op bed heeft gelegen, met zijn vinger in haar vagina is geweest. Ze zegt dat hij steeds zijn vinger in zijn mond deed en dan weer in haar vagina ging. Ze zegt ook dat het pijn deed, want hij had lange nagels. Ze praat er twee dagen constant over. Steeds komt er wel iets tussen de dagelijkse dingen door. Bijvoorbeeld: we gingen douchen. Ze wilde absoluut niet haar vagina wassen. Ze wilde er niet aankomen omdat hij daar ook aan had gezeten. [slachtoffer 1] zegt ook dat ze pijn heeft bij het plassen, omdat verdachte haar pijn had gedaan met zijn nagel. Dit heeft één dag geduurd. [6]
[wettelijk vertegenwoordiger] stuurt verdachte op 23 augustus 2015 om 10.45 uur een sms-bericht met de vraag of verdachte enig benul heeft van wat hij heeft aangericht. Verdachte stuurt om 12.57 uur een sms-bericht terug dat hij met zichzelf in de knoop zit en dat hij baalt dat hij het vertrouwen heeft geschaad. [wettelijk vertegenwoordiger] stuurt hem vervolgens een sms-bericht dat hij via sms in detail kan uitleggen wat er bij [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [naam] is gebeurd. Hierop antwoordt verdachte: “Alleen [slachtoffer 1]”. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij [slachtoffer 1] tussen de benen heeft gevoeld en dat hij op de slaapkamer van [naam] (en [slachtoffer 2]) is geweest en dat hij toen [naam] rechtop in bed heeft zien zitten. De ten laste gelegde feiten zouden kunnen zijn gebeurd, zo heeft hij ter zitting verklaard. [8]
Aan de binnenkant van [slachtoffer 1]’s onderbroek wordt DNA (uit speeksel) van verdachte aangetroffen. [9]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Primair
hij op 23 augustus 2015 te Zwaanshoek, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij zijn vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] geduwd;
Feit 2:
hij op 23 augustus 2015 te Zwaanshoek, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het knijpen in de borst van die [slachtoffer 2], en
- het onder de onderbroek betasten van de blote billen van die [slachtoffer 2], en
- het likken aan het oor van die [slachtoffer 2].
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden een proeftijd van drie jaren, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om niet over te gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich ’s-nachts op een verjaardagsfeest in de woning van vrienden - met wie verdachte jarenlang zeer goed bevriend was - schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de 12-jarige dochter van zijn vrienden en aan handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam bij een 8-jarig vriendinnetje, dat bij zijn vrienden logeerde. Verdachte heeft bij het slachtoffer van acht jaar oud onder meer zijn vinger tussen haar schaamlippen geduwd. Bij het slachtoffer van twaalf jaar oud heeft verdachte in haar borst geknepen, onder haar kleding haar blote billen betast en aan haar oor gelikt.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De wetgever heeft met de strafbaarstelling van het gedrag dat is omschreven in de artikelen 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht beoogd de (zeer) jeugdige te beschermen in de normale (seksuele) ontwikkeling. De gevolgen van de strafbaar gestelde gedragingen kunnen namelijk ingrijpend zijn: verwarring over het eigen lichaam en de eigen seksualiteit van de (zeer) jeugdige, gevoelens van schuld of schaamte en (de angst voor) negatieve reacties vanuit de sociale omgeving. Bovendien wordt door het plegen van dergelijke feiten de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Uit de verklaring die namens [slachtoffer 2] ter terechtzitting is voorgelezen blijkt ook dat zij lange tijd de nadelige gevolgen van het gedrag van verdachte heeft ervaren. Haar concentratieproblemen zijn verergerd, haar vertrouwen is beschaamd en zij schaamt zich tegenover haar medeleerlingen op school.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 oktober 2016 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (in 2011) ter zake van een zedendelict, te weten met ontuchtig oogmerk iemand, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, onherroepelijk is veroordeeld;
- een psychologisch rapport van 14 maart 2016 van drs. [psycholoog], GZ-psycholoog;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 april 2016 van [reclasseringswerker 1], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het over de verdachte uitgebrachte voortgangsverslag toezicht gedateerd 2 november 2016 van [reclasseringswerker 2], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland en de toelichting die [reclasseringswerker 2] ter terechtzitting heeft gegeven.
Het psychologische rapport van 14 maart 2016 houdt onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van trekken van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Daarmee samenhangend beschikt verdachte over beperkte copingvaardigheden, waarbij hij voornamelijk overgaat tot vermijding. Er is geen sprake van misbruik of afhankelijkheid van alcohol en/of cannabis. Het is mogelijk dat verdachte zich (delen van) het misbruik niet herinnert als gevolg van geheugenverlies door alcoholintoxicatie. Eventueel geheugenverlies achteraf staat echter los van de mate waarin verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde in staat is geweest zijn gedrag te controleren en overzien. Alcoholinname kan tot een ontremming in het gedrag van verdachte hebben geleid, waardoor hij sneller geneigd was tot seksueel grensoverschrijdende handelingen over te gaan. Aangezien er geen sprake is van alcoholafhankelijkheid, kan verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor eventueel excessief alcoholgebruik en de ontremmende effecten ervan. Om die reden kan dit niet tot enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte leiden. Dat verdachte slechts zeer beperkt in staat is informatie over het ten laste gelegde te geven, bemoeilijkt het bepalen van een eventueel verband tussen de vastgestelde ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en het seksueel misbruik. Uit het psychologische onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat de ontwijkende kenmerken in de persoonlijkheid van verdachte hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de seksuele handelingen. Om die reden wordt geadviseerd om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. De kans op recidive wordt als laag tot matig ingeschat.
Het reclasseringsrapport van 28 april 2016 houdt onder meer het volgende in:
Doordat verdachte minimale informatie gaf, is het moeilijk een relatie te leggen tussen het delictgedrag en de diagnose. Kijkend naar de delictgeschiedenis van verdachte ziet de reclassering een beginnend patroon ten aanzien van het plegen van zedendelicten. Ook de beperkte copingvaardigheden van verdachte kunnen als risicofactor worden aangemerkt. Het vergroten van de vaardigheden van verdachte en zijn zelfinzicht is van belang om de kans op seksueel grensoverschrijdend gedrag te doen afnemen. Een behandeling is geïndiceerd om de doelen te kunnen realiseren. De kans op recidive blijft aanwezig zolang verdachte geen inzicht heeft in de totstandkoming van zijn seksuele handelingen en hij over onvoldoende oplossingsvaardigheden beschikt.
Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij De Waag.
Het reclasseringsrapport van 2 november 2016 houdt onder meer het volgende in:
In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte heeft de reclassering de meldplicht met verdachte gestart. Naast de meldplicht is als bijzondere voorwaarde behandeling bij De Waag opgelegd. De behandeling bij De Waag is eveneens gestart. Verdachte komt afspraken met De Waag en de reclassering nauwgezet na. Verdachte heeft moeite met het reflecteren op zijn gemoedstoestand. De reclassering richt zich in het contact vooral op het voorkomen van een isolement. Verdachte die op het moment niet werkt, heeft nauwelijks officiële werkervaring en geen afgeronde schoolopleiding, dit afgezet tegen zijn leeftijd en de delicten die hij nu heeft gepleegd, maakt het vinden van een betaalde baan niet makkelijk. De reclassering is samen met verdachte bezig om zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt te vergroten. Mocht een betaalde baan uiteindelijk niet haalbaar blijken te zijn dan is het van essentieel belang om met verdachte naar een passende dagbesteding te zoeken. Een sociaal isolement is met de delictachtergrond van verdachte onwenselijk. Er is zorg over het huidige sociale netwerk van verdachte, omdat een aantal van zijn vrienden het contact hebben verbroken en zijn sociale netwerk al beperkt was. In het toezicht is sprake van een langzaam proces, waarbij kleine stapjes worden gemaakt. De reclassering is van mening dat het voortzetten van een toezicht en de behandeling bij De Waag van belang zijn om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank maakt de conclusie dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd tot de hare. De rechtbank kan zich voorts verenigen met de conclusies uit de reclasseringsrapporten.
De rechtbank is van oordeel dat bij zedendelicten als de onderhavige in beginsel slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend is.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens zijn houding ter terechtzitting, ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en bereid is er alles aan te doen om vergelijkbare delicten in de toekomst te voorkomen, in welk verband hij zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht en de behandeling bij De Waag.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een ambulante behandeling bij De Waag noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie voor wat betreft het contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgen. Een dergelijk verbod zal ook als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij [slachtoffer 1], [wettelijk vertegenwoordiger], heeft namens haar dochter een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. De rechtbank zal de tot op heden geleden immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), nu ervan uit mag worden gegaan dat deze schade in ieder geval is geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard nu de beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De wettelijk vertegenwoordigster van de benadeelde partij [slachtoffer 2], [wettelijk vertegenwoordiger], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.435,06 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 435,06 en € 10,64) en immateriële schade (€ 2.000,-) die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 435,06 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro en zes eurocent) – welke schade met stukken is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist – rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Daarnaast zijn de reiskosten van € 10,64 naar bureau slachtofferhulp als niet betwist toewijsbaar. Deze zijn weliswaar als proceskosten gevorderd, maar dienen naar het oordeel van de rechtbank tot de post “materiele schade” te worden gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de tot op heden geleden immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op € 1.000,- (zegge: duizend euro), nu ervan uit mag worden gegaan dat deze schade in ieder geval is geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, die tot op heden worden gesteld op nihil.
De vordering zal voor de overige gestelde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard nu de beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen [te weten: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 1 primair) respectievelijk met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen (feit 2)] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handelen, met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, alsook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
- zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde geen (direct of indirect) contact zal opnemen of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,-(zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.445,71(zegge: veertienhonderdvierhonderdvijfenveertig euro en eenenzeventig eurocent), bestaande uit € 445,71 voor de materiële en € 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.445,71, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen
24 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte door [wettelijk vertegenwoordiger 1] d.d. 31 augustus 2015 (dossierpagina’s 29-39).
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 september 2015 en bijlage (dossierpagina’s 48-57).
4.Proces-verbaal van aangifte door [wettelijk vertegenwoordiger 1] d.d. 31 augustus 2015 (dossierpagina’s 29-39).
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2015 en bijlage (dossierpagina’s 61-78).
6.Proces-verbaal van aangifte door [wettelijk vertegenwoordiger 2] d.d. 2 september 2015 (dossierpagina’s 40-47).
7.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] d.d. 29 september 2015 en bijlagen (dossierpagina’s 79-87).
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 24 november 2016.
9.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 25 maart 2016 (map met aanvullende stukken).