Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[verzoeker 1] ,
2. [verzoeker 2] ,
3. [verzoeker 3] ,
4. [verzoeker 4] ,
5. [verzoeker 5] ,
6. [verzoeker 6] ,
7. [verzoeker 7] ,
8. [verzoeker 8] ,
9. [verzoeker 9] ,
10. [verzoeker 10] ,
11. [verzoeker 11] ,
12. [verzoeker 12] ,
13. [verzoeker 13] ,
14. [verzoeker 14] ,
15. [verzoeker 15] ,
16. [verzoeker 16] ,
17. [verzoeker 17] ,
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoekers ten aanzien van de wraking van de rechters
3.Het standpunt van de rechters
4.De beoordeling
2 augustus 2016 bij hen bekend zijn geworden. Reeds toen is hen immers duidelijk geworden dat de meervoudige kamer die de hoofdzaken op 6 oktober 2016 zou behandelen grotendeels van gelijke samenstelling zou zijn als die op 1 augustus 2016 uitspraak heeft gedaan. Pas in de loop van de ochtend van 6 oktober 2016, vlak voor aanvang van de zitting waarop de hoofdzaken zouden worden behandeld, hebben verzoekers hun wrakingsverzoek ingediend. Het verzoek is daarmee – in strijd met het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb – niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen aan verzoekers bekend zijn geworden. Al aangenomen dat de samenstelling van een meervoudige kamer in de praktijk nog wel eens verandert na het versturen van de uitnodigingsbrieven, zoals verzoekers ter onderbouwing van het tijdstip van indiening van hun wrakingsverzoeken hebben aangevoerd, leidt dat niet tot het oordeel dat van verzoekers niet had mogen worden verwacht dat zij zo snel mogelijk na ontvangst van de uitnodiging en de bekendmaking van de behandelend rechters op 2 augustus 2016 waren overgegaan tot wraking van genoemde rechters.