ECLI:NL:RBNHO:2016:10864
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in een afstammingszaak
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige. De man, die de biologische vader van de minderjarige claimt te zijn, heeft verzocht om toestemming van de moeder voor erkenning, alsook om een DNA-onderzoek ter vaststelling van het vaderschap. De rechtbank heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, ondanks de stelling van de moeder dat hij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard op grond van eerdere uitspraken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het afstammingsrecht niet ter vrije bepaling van partijen staat en dat de man zijn verzoek opnieuw kan indienen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere uitspraken van de rechtbank en het Gerechtshof, die de man in het verleden niet in het gelijk hebben gesteld. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, omdat erkenning niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zwaarder wegen dan de belangen van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere uitspraken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen, met uitzondering van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen over de minderjarige. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.